Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
Brabantsch.[Genomen uit den Spaanschen Brabander (gedagt. 6 Juni, 1618), door Bredero (zie bl. 49), het Spaansche stuk ‘Laserus de Tormes gevolght in het eerste boeckje’ - de ‘Spangjaart is in een Brabander verandert’.]
Het hoofdfeit van het stuk is de voorstelling en beschaming vam een ‘kalen Pronker’. Hij is in kennis met een bedelaar, Robbeknol, gekomen, die hem voor lijfknecht dient.
Jerolimo:
Nu Robbeknol al properkens, sacht manneken, geeft ou te vreen,
En danckt ons Heere God voor sayne goeyen gracy,
Ghy zijt hier ter keure wel gheroackt te deser spacy,
Want ick kick sal ou triumphantelayck versien met al wat ou ghebreckt.
Een dingen jammert may, dat is dagge so bot Hollants spreckt.
O de Brabantsche taal die is heeroijck, modest en vol perfeccy,
So vriendelayck, so galjartGa naar voetnoot1, so minjertGa naar voetnoot2, en so vol correccy
Dament niet geseggen en kan. Ick wouw om duysent pont
Daggese so wel alsekick of als men Peterken verstont.
Ick sweert ou par DieGa naar voetnoot3; ghy souwt ou Hollants versaken:
Want die ons verstoat, die verstoat alle spraken.
[En waardy noch niet geboren,] ick liet ou Brabander maken.
Onse taal is een RobsodiGa naar voetnoot4, nonpareylle sonder weerga,
Sen heeft geen komparacy by de suyverheyt van Hollant op veer' na.
Robbeknol:
Ja 'tis een moye mengelmoes, ghy meuchter wel van spreken,
Ghy luy hebt de Fransche, de Spanjers en d'Italianen vry wat of e keken:
De Brabanders slachten d'Enghelsche of de spreeuwen, sy kennen van elcks wat.
Jerolimo:
's JasyGa naar voetnoot5, wat sayn hier harsenloose botmuylen inde stadt,
Sy zijn slecht en recht van leven, en simpel inde stijl van haar geschriften.
| |
[pagina 110]
| |
Robbeknol.
O elekaartjenGa naar voetnoot6! soudmen dat lebbighe Brabants siften
Of wannen, gelijck de kruyeniers haar kruyen, so waar as ick leef,
Ick wil wel wedden datter de helft niet over en bleef.
Dattet Hof te Brussel eens banden al de uytheemsche woorden,
Dat yegelijck most gaan daar sy eygen zijn, of daarse t' huys hoorden
Wat souwer een goetje vertrecken: gants lijdenGa naar voetnoot6, hoe kaal
Souwen de Brabbelaars staan kijcken met haar arme jottoosseGa naar voetnoot7 taal?
Maar nou zijnse hier so vermaaghschapt dat mense niet sou konnen scheyen,
Al hadje al de geleerden, Professoren en Doctoren van Leuven en van Leyen,
Jerolimo:
Slecht-hoyen als ghy zijt, moackt eensjens een acte notariaal.
Gaylien en weet van hoofse tarmen, ghy schrijft moar duyts teenemaal.
Onse Notarissen en Secretarissen verstaander pertinent op de pronunciatien.
Dan trouwens 'tis haar geoctroyeert, met edicten, privilegien en gratien
Van 't kayserlaycke Hof, ou 'tis een volcxken seer exstreem.
Robbeknol:
De Paus van Romen met al zijn Cardinalen en brengter niet van haer teemGa naar voetnoot8:
En dan latenser noch duncken datse verstandige Schribenten bennen,
Sy schrijvenje daar een goetje, datse as haar Vader-ons van buyten kennen.
Jerolimo:
Woar woren de Hollantsche botmuylen? niemant van so veel
En quamper te voorschijn in ons magnifijclayck Retorijclayck lantjuweel;
Da was een dingen van d'ander Waerelt, 'tis rekreatieflijck te lesen.
| |
[pagina 111]
| |
Maar sjasesGa naar voetnoot5, par Dio santeGa naar voetnoot3, wat plochtender ellegante Poeten te wesen:
Item daar haddege KastileynGa naar voetnoot9, de RoovereGa naar voetnoot10, GistellenGa naar voetnoot11, en KolijnGa naar voetnoot12,
En Jan Baptisten HouwaartGa naar voetnoot13, dat bayloy goeye meesters zijn:
Da waren liens vol perfeccy, en van devine eloquency,
Ygelijc woordeken datse aggeerden, of nomineerden, dat was een sentency.
Het minste datse sproacken dat was een reffiereyn, en dat so extravagant
Van uytspraack trots een OosterscheGa naar voetnoot14 Pharheer, of Luytersche Predikant.
En bay hoar rondeelen en balladen (met licencie magh icket vry segghen)
Daar mogen de Hollantse boerelicke-dichters hoar broeck by leggenGa naar voetnoot15.
Robbeknol:
Werpt de Vlamingen niet wegh, mijn Joncker, watje doet,
Met huldereGa naar voetnoot16 incarnatie, en Palleys vol minnen, en suycker bosjes soetGa naar voetnoot17.
Jerolimo:
BasteGa naar voetnoot3, al stillekens, ick heesGa naar voetnoot18 ghenoegh van die muffe miskienen RetrosynenGa naar voetnoot19,
En moackt geen grimmasen met ou ensicht, moackt asse kick bonne mijnenGa naar voetnoot20.
|
|