Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij
[pagina 106]
| |
De dood - het einde.[Lied uit het Paradijs der Lof-sangen geplant door Salomo Theodotus, Lic. in de Theol.; bundel liederen voor het geheele Kerkjaar; Eerste dr. van 1621.] Mensch hoe leeft ghy sonder vresen,
Daer ghy sterven kondt soo ras!
Niet waert ghy, niet sult ghy wesen,
Niet als enckel stof en as,
Niet als aes der wormen snoodGa naar voetnoot1
En u eynd sal sijn - de doot.
Alsoo haest sult ghy verdwijnen
Als een schaduw' op het velt,
Als een blom sult ghy verquijnen,
Als het hoy te neer ghevelt,
Nae der aerden, aller schoot,
Want u eynd sal sijn de doodt.
NiemantGa naar voetnoot2 salder gunst geschieden,
Maer wel een eenparigh recht.
Niemant sal dien pijl ontvlieden,
Soo de meester, als de knecht,
Jonck en out, kleyn ende groot;
Maer het eynd sal sijn de doodt.
't Hoogh vernuft soo wijt gepresen
Van den wijsen Salomon,
't Soet en aengename wesen
Van den schoonen Absolon,
En van Sampsons krachten groot
Is het eynt geweest de doodt.
Ghy, die leeft in grooter eeren,
Hoogh van machten, pracht en staet,
Denckt hoe haest het kan verkeeren,
Dat ghy weer te gronde gaet,
Dat ghy krijght dien harden stoot
Als uw' eynd sal zijn de doodt.
Gierigh mensch, wat wilt ghy sparen
| |
[pagina 107]
| |
Met een onversade vlijt,
Schat van gelt en goet vergaren
Voor soo een onsek'ren tijt!
Ghy wort haest van alsGa naar voetnoot3 ontbloot
En uw' eyndt sal zijn de doodt.
Wat sult ghy van hier mee draghen?
't Linnenkleet, drie ellen lanck;
Men sal u een dootkist sagen
Van een rouwen eycken planck,
Daer men u ind' aerd' mee stoot;
Want uw' eyndt sal zijn de doodt.
Dochters, wat gaet ghy vercieren
U met paerlen ende gout,
En uw haer om 't hooft laet swieren
Met uw' strickjes menighfout,
U blancket met wit en root;
Daer u eynd sal zijn de doodt.
Ghy, die soo verslijt u leven
In de wereltsche geneught,
Sult ghy niet uw' herte geven
Tot de [noyt gestoorde] vreucht!
Eeuwigh, eeuwigh is soo groot;
[Hier] uw eynd sal zijn de doodt.
[Och wat loon sult ghy verwachten,
Als ghy hebt geen goet gedaen?
Naer] wat voorspraeck sult ghy trachten,
Als ghy sult ten oordeel staen?
Niemant helpt u uyt den noot;
Maer uw' eynd sal zijn de doodt.
|