Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– AuteursrechtvrijGodsvrucht.[Choor uit het (historiesch-mythologiesch) Spel, door de Delftsche Rederijkkamer De Rapen-bloem, met het devies Wy rapen gheneucht vertoond op het Vlaerdingsche Feest (zie bl. 85). 't Spel is niet bekroond. De maker is Gijsbrecht van Hogendorp. Met een treurspel van dezen, get.: De Moordt begaen aen Wilhem by de Gratie Godts, Prince van Oraengien, is in 1617 Costers Academie (zie bl. 41, 78) ingewijd.] Het saligst dat den Mensch hier heeft,
Is dat hij steeds Godvruchtich leeft,
En dient de grote Goden,
In al sijn doen eenvoudich slechtGa naar voetnoot1,
Den Hemel dient met liefd' oprecht
Naer eygen Godts geboden.
| |
[pagina 87]
| |
Dien Man sich recht geluckich roemt,
Die Jupiter sijn dienaer noemt,
En zorch voor hem gaet dragen:
Want dees met een gemoet verheucht,
Bereyt voor hem door ware deucht
Des Hemels gulden Wagen.
Het Lantschap daer den vromen woont
Wert meest van ongeval verschoont;
De Goden dat bewaren,
En dragen zorge dach en nacht,
Opdat den boos' met al sijn macht
Dat niet en kan bezwaren.
Siet hoe de Goden zijn beweecht
Om t' GrieckenGa naar voetnoot2, 't welck Godvruchtich pleecht
Den Godsdienst t'harenGa naar voetnoot3 eeren,
Om 't slaefsche jock der Persen vals
Te wenden vander Borg'ren hals,
En al haer smaet te weeren.
De Eendracht als haer 'tnutste goet,
Met vrientschap, liefd' en trouwe zoet
Verselt, wert haer gezonden,
Dus danckbaer 's Hemels gavenGa naar voetnoot4 milt,
Sy loven die in vreed' en stilt,
En Godes roem verkonden.
|