Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Anna werd geb. te Amsterdam in 1584. Zij gaf de Zinnepoppen haars vaders vermeerderd en verbeterd in vaers en proza uit; Genoeg is meer was haar spreuk; zij huwde met Dominicus Booth van Wezel. Zij stierf 6 Dec. 1651.] Met walging, jae op 't hoochst heb ick veracht het geen
Dat de begaefde mensch berooft van alle reen,
De dulle dronckenschap. maer prach met trogglent gnockenGa naar voetnoot1
Nu om een schuyfjenGa naar voetnoot2, en van 't geen zy gulsich slocken
Een weynichjen ter sluyck. van die (meen ick) die sijn
Oock dronckaerts, niet van Frans of schrale Rijnsche wijn,
Maer Pegasus fonteyn. O driemael drie Godinnen
VVtdeelster van die dranck, laet my genade vinnen,
Op dat ick desen lof, die ick gans niet verdien,
Mach tegenspreecken, om daer door de Nijdt t'ontvlien,
Die altijdt schrolt op eer, en willens niet wil weten
Dat dit is het gebruyck van aertige Poëten.
Want ghy, Apollo, prent niet eens in u gedacht
Dat ick vermetelick my 'tselve waardich acht.
A.R.V. |