Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– AuteursrechtvrijWech minne sonder hoop![Sonnet van P.Cz. Hooft.] VVech soete sotterny, flux segg' ick wilt verreysen,
Eer dat mijn krancke breyn sich 't eenemael vergeckt.
Soo niet dan anxt, en vaerGa naar voetnoot1 in 't sotte Minnen steckt,
En sorghe vol verdriet, vvaer van het hart mach eysen;
O Min uyt mijn verstant vvilt dan te rugghe deysen,
Ghy die my het vernuft, met loose schijn, bevleckt.
Flux soete sotterny, wech segg' ick, en vertreckt,
Met u beloften schoon van ydele ghepeysen.
Datmen der Minnen cracht in zijn ghemoet ghedoocht,
VVanneer een vaste gront sich aen u hoop vertoochtGa naar voetnoot2,
Is eenichsins gheraen, maer die kunt ghy niet vinnen.
Te minnen sonder hoop is droom en beuseling:
Dies soete sotterny vertreckt van hier gheringGa naar voetnoot3,
Wech segg' ick, en vertreckt uyt mijn vervverde sinnen.
|