Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur. Deel 2. 1ste en aanvang der 2de helft van de XVIIe eeuw
(1852)–J.A. Alberdingk Thijm– AuteursrechtvrijDe wijde waereld uwer oogen.[Sonnet of Klinkdicht van P. Cz. Hooft, vermoedelijk gericht aan Christina van Erp, met welke hij ten jare 1610 in 't huwelijk trad. Oorspronkelijke spelling. Deze dichtform was Hooft in Italië gemeenzaam geworden.] Leydsterren van mijn hoop, Planeten van mijn jeucht,
VermoghenGa naar voetnoot1 ooghen schoon in Hemels vuyr ontsteecken;
Als ghy u vensters luyckt, soo sietmen my ontbreecken
Mijns levens onderhoudt, een teder soete vreucht:
| |
[pagina 33]
| |
VVant ghy besluyt daer in een salighende deucht,
Vriendlijcke vrolijckheyt. De Min met al zijn treecken,
Iock, Lach, Bevallijckheyt, daerinne zijn ghevveecken;
En vvat ter VVerelt is van vvellust en gheneucht.
Natuere die daerGa naar voetnoot2 schijnt in droeve damp begraven,
Door 't missen van u glans, betreurt haer rijckste gaven,
Die gh' altesaem besluyt in plaets soo nau bepaelt.
Doch nau en is zy niet ghelijck het schijnt van buyten,
Maer vvijt en vvoest ghenoech om alles in te sluyten
Daer sich mijn vvufte siel soo verr' in heeft verdvvaelt.
|