Drie eeuwen 'Gijsbrecht van Aemstel'
(1937)–Ben Albach– Auteursrecht onbekend
[pagina 130]
| |
De tradities.Géén kunst is zoo conservatief en zoo gevoelig voor tradities als het tooneel. De jaarlijksche vertooningen van ‘Gijsbreght van Aemstel’ en ‘De Bruiloft van Kloris en Roosje’, met den Nieuwjaarswensch, bewijzen dit op zichzelf reeds. Maar ook de opvoeringswijze is eeuwenlang door oude tradities beheerscht. De invloed van den laat-17e-eeuwschen barok-stijl heeft zelfs tot aan het begin van deze eeuw doorgewerkt: de ‘Stomme Vertooning’ kon men nog voor Royaards' vernieuwing bewonderen; en het coulissensysteem, dat door Jan Vos was ingevoerd, bleef tot aan het begin van de 19e eeuw geheel ongewijzigd, en tot aan het begin der 20e eeuw in eenigszins gewijzigden vorm bestaan, Tot aan het einde der 19e eeuw daalde de vrouwelijke Rafaël neer in een soortgelijk toestel, als eens tot het 17e-eeuwsche ‘Kunst- en Vliegwerk’ had behoord. De indeeling van het tooneel in plannen; de 18e-eeuwsche regeling van de opkomsten en de opstelling in het midden waren nog ver in de 19e eeuw gebruikelijk. De traditie, om het eerste bedrijf te doen spelen in een besneeuwd winterlandschap, bleef tot aan het einde dezer eeuw in zwang; de stadspoort, die al aan het begin der 18e eeuw op den achtergrond in het midden stond, hebben zelfs Royaards en Verkade, nog in principe overgenomen. De tooneelindeeling der Kloosterkerk is van het begin der 18e tot het midden der 19e eeuw gelijk gebleven. Zelfs de muziek van de Rey van Klaerissen is van 1637 tot 1890 slechts weinig veranderd, en van 1774 tot 1890 geheel gelijk gebleven. Het costuum van Badeloch is sinds de 18e eeuw met bont om- | |
[pagina 131]
| |
zoomd geweest; Theo Mann heeft als laatste nog het traditioneele costuum gedragen. Veltman speelde in 1889 Gijsbreght met Snoek's helm en de beenplaten van Jelgerhuis! Zoo maakten de opvoeringen de décor- en regie-aanwijzingen. Maar ook in de tooneelspeelkunst werkten tradities door. Aan het ‘en partage’-spelen, de wisseling der bezetting bij iedere voorstelling, is pas door Royaards een einde gemaakt. De verdeeling van de tooneelspelers volgens ‘emplooien’ is tot het einde van het ‘Oude Neêrlandsch’ in zwang gebleven. De rol van Vosmeer werd tot aan het begin van deze eeuw door den ‘karakterkomiek’ gespeeld, en het acteurstype, dat thàns als Gozewijn, en bijna altijd, evenals vroeger, als Thomasvaer optreedt, (zooals Paul Huf en tot voor enkele jaren Jules Verstraete), is ook nu nog de ‘père noble’, al bestaat het emplooi als zoodanig niet meer! De karakters van het stuk zijn eigenlijk pas door de vele opvoeringen in den loop der jaren omlijnd, maar ook voor het spél zelf golden tradities. Pas door Royaards en Verkade is hieraan en aan den invloed van de 17e- en 18e-eeuwsche opvattingen definitief een einde gemaakt! Royaards' stijl is intusschen reeds weer verworpen, en ook het Expressionisme en de Nieuwe Zakelijkheid hebben geen stand kunnen houden. Een eigen stijl, die de eeuwen zou kunnen trotseeren, heeft onze tijd nog niet gevonden. Evenals in de tweede helft der 19e eeuw wordt het tooneel thans door het moderne, naturalistische ‘salon’-stuk beheerscht. Klassieken speelt men slechts zelden, zoodat vele begaafde jongere tooneelspelers zelfs nog nooit verzen leerden zeggen! Er zal dan ook nog lang en grondig gewerkt en gestudeerd moeten worden eer wij de ideale opvoering van ‘Gijsbreght van Aemstel’ zullen kunnen aanschouwen: een opvoering, waarin iedere regel het hart raakt; waarin zoowel de schoonheid van klank als die van inhoud ontroeren; een grootsche, monumentale voorstelling, waarin iedere rol een juweel van spel en voordrachtkunst wordt.... | |
[pagina 132]
| |
De onsterfelijke Gijsbreght.Zoo staat, na drie eeuwen, de Gijsbreght-traditie nog midden in het leven en streven van het Amsterdamsche tooneel. Onafhankelijk van de tooneeltoestanden, en onafhankelijk van den tijd, verschijnt de Heer van Aemstel iederen Nieuwjaarsavond in den Stadsschouwburg voor een volle zaal met Amsterdamsche families, waarbij nog altijd de jongste generatie, die op dat moment voor het eerst het feest bijwoont, waarvan indertijd haar voorvaderen genoten, en dat eens het nageslacht zal meemaken. Na de pauze, (waarin volgens het 19e-eeuwsch gebruik de oud-hollandsche drank ‘slemp’ dient te worden gedronken), vermaken de Amsterdammers zich ieder jaar weer met het opera-tje, dat de ouderwetsche comediantenpret op zoo fleurige wijze voor het in eere herstelde voetlicht doet herleven; terwijl de Nieuwjaarswensch in een overzicht van het afgeloopen jaar, van ouds de nationale gevoelens en de trouw aan het Huis van Oranje op hartelijke wijze uit, en het publiek voor een nieuw jaar van een optimistischen, oudhollandschen geest vervult. Ongetwijfeld zal nog vele eeuwen lang ‘Gijsbreght van Aemstel’ als een der schoonste uitingen van de Nederlandsche Taal over de planken blijven klinken. De Gijsbreght-traditie is als een oude legende, die jaarlijks werkelijkheid wordt: ten eeuwigen dage zal ‘Gijsbreght van Aemstel’, het symbool van Holland's bloeitijd, omstreeks Nieuwjaar blijven rondwaren in den Stedelijken Schouwburg van Nederland's hoofdstad! |
|