Drie eeuwen 'Gijsbrecht van Aemstel'
(1937)–Ben Albach– Auteursrecht onbekend
[pagina 41]
| |
De bruiloft van Kloris en Roosje.In de eerste jaren der 18e eeuw heeft, behalve Hermanus Koning, vermoedelijk ook Thomas van Malsem de rol van Gijsbreght vervuld. Hij wordt door Corver met Koning in één adem genoemd (zie hiervoor blz. 38) en was een zeer goed acteur. Bovendien is deze Thomas van Malsem nog in een ander opzicht van beteekenis voor de historie der Gijsbreght-traditie. Hij is het namelijk geweest, die ‘de Bruiloft van Kloris en Roosje’ als naspel van Vondel's drama introduceerde. Daarbij bracht deze Thomas zelf voor het eerst de figuur van Thomasvaer op de Amsterdamsche planken. Het oubollige, oudhollandsche type van deze rol is door hem, - misschien in overeenstemming met zijn eigen aard, - geschapen. Van Malsem was vooral in komische rollen zeer gezien; men noemde zelfs langen tijd iemand, die zich dwaas gedroeg, ‘een van Malsem’. Zijn vrouw, Petronella Kroon, was de eerste Pieternel. Misschien is ze, als partner van haar man in de rol van Badeloch opgetreden. Een tijdgenoot noemt haar ‘de grootste vrouw, die ooit naar eigenschap en aart,
Natuur op 't Schoutooneel vertoonde, en juist verbeelde,
Elk deed geloven 'tgeen zij speelde.’
Ga naar voetnoot1
Het zangspel: ‘De Bruiloft van Kloris en Roosje’ is op de volgende wijze tot stand gekomen. Op het fraaie buiten ‘Duynzigt’ bij Rijswijk hield Ridder | |
[pagina 42]
| |
Mr. Dirck Buysero, Heer van Ginhoven en Heeraertsheyninge, lid van het College der Admiraliteit te Rotterdam, zich in zijn vrijen tijd bezig met het schrijven van modieuze herdersspelen in Franschen trant. Dichters van naam, als Vondel en Antonides waren met hem bevriend. Te Parijs had Dirck Buysero geruimen tijd het mondaine leven meegemaakt; hij zag er Floridor, Molière en Scaramouche spelen en hoorde daar voor het eerst een opera. Dit nieuwe genre trachtte hij nu in Nederland in te voeren. Na een eerste poging, die niet veel succes had, schreef Buysero het herdersspel: ‘De Vrijadje van Cloris en Roosje’; de Amsterdamsche componist Servaas de Koning maakte er muziek bij. Dit opera-tje werd in den Haagschen Schouwburg onder leiding van Jacob van Rijndorp opgevoerd. Het succes was zeer groot, zoodat de theaterdirecteur besloot, een tweede zangspel in denzelfden geest te spelen. Zoo ontstond, uit de samenwerking van den dichter Buysero en den toneelleider van Rijndorp een vervolg: ‘De Bruiloft van Kloris en Roosje’. Ook deze nieuwe komische opera maakte grooten opgang. De Amsterdamsche tooneelspeler Thomas van Malsem kreeg het tekstboek eenige jaren later in handen, en maakte er een bewerking van; een oude boer en een boerin in het stukje, de ouders van het bruidspaar, noemde hij naar de acteurs, die in deze rollen optraden: Thomasvaer en Pieternel. ‘De Bruiloft van Kloris en Roosje’ werd nu in deze versie op het tooneel van den Amsterdamschen schouwburg vertoond na Vondel's ‘Gijsbreght van Aemstel’ op 19, 22, 27 en 29 December 1707. Deze voorstellingen hadden buitengewoon grooten toeloop; de tweede opvoering behaalde een hooger recette dan sedert vele jaren ooit was ontvangen. De schouwburg moet opgepropt vol zijn geweest! Terwijl sinds 1692 telkens slechts twee jaarlijksche reprises van den ‘Gijsbreght’ plaats hadden, steeg nu het aantal tot vier of vijf opvoeringen per jaar. Wel vertoonde men nog enkele malen, behalve ‘De Bruiloft van Kloris en Roosje’ ook andere naspelen, maar het arcadische zangspel bleek zóó in den | |
[pagina 43]
| |
smaak te vallen, dat dit in 1717 het traditioneele naspel is geworden (Afb. 5). Zoo ontmoetten Vondel en zijn vriend Buysero elkander in een Amsterdamsche traditie! Ga naar voetnoot1 De oudste gedrukte Nieuwjaarswensch dateert van het midden der 18e eeuw. Een ‘Zamenspraak tussen Tomas en Kreel, dienende tot een voorspel voor de Bruiloft van Kloris en Roosje’ werd al in 1748 bij een opvoering van het zangspel tijdens de Haagsche Kermis gehouden. Het uitspreken van een nieuwjaarswensch is een zeer oud gebruik, dat al bij de Rederijkers in zwang was. Op 1 Januari zal ongetwijfeld door één der tooneelspelers altijd reeds een dergelijke berijmde wensch zijn uitgesproken. In ieder geval zijn van 1756 af de Nieuwjaarswenschen van Thomasvaer bewaard gebleven Ga naar voetnoot2. |
|