Drie eeuwen 'Gijsbrecht van Aemstel'
(1937)–Ben Albach– Auteursrecht onbekend
[pagina 28]
| |
Onder Jan Vos' tooneelleiding.In 1647 werd de tooneeldichter en glazenmaker Jan Vos (1620-1667) tot regent van den Schouwburg benoemd, en hij is dit, met een enkele onderbreking, tot aan zijn dood gebleven. Jan Vos was een geheel andere persoonlijkheid dan Vondel. Zijn aard was vleierig en praalziek, zijn kunst grof en sensationeel. Jarenlang schreef Vos verheven lofdichten op hooggeplaatste personen om deze gunstig te stemmen, en tenslotte had hij, naar het schijnt aan die relaties zijn benoeming te danken! Het moet den zoo begaafden Vondel wel zeer gegriefd hebben, dat hij werd gepasseerd voor dezen middelmatigen man, die zich aldus naar voren drong. Vos was, in tegenstelling tot Vondel, een voorstander van de romantische richting in de tooneelliteratuur. Deze bood weliswaar meer dramatische mogelijkheden dan de zg. klassieke richting, maar vereischte een veel strengere zelfbeheersching. In ons land heeft zij weinig talentvolle navolgers gevonden. Jan Vos speculeerde vooral op den lageren smaak van het publiek. Hij vond, dat op het tooneel ‘het zien gaat voor het zeggen’, en dat ‘de daden, die men ziet, zijn meer, dan die men leest’. Zijn obscene ‘Klucht van Oene’ was reeds kort na de opening van den Schouwburg, met een twijfelachtig succes gespeeld. Enkele jaren later werd zijn gruwelstuk ‘Aran en Titus’ opgevoerd. Om de sensationeele ‘vertooningen’ trok het wel publiek, maar dichterlijke schoonheden waren er niet in te vinden. De invloed van Jan Vos op het repertoire en de ensceneering | |
[pagina 29]
| |
is echter zeer groot geweest. Weliswaar was hij meer tooneelvakman dan Vondel, maar zijn streven naar uiterlijkheden leidde tot demonstraties van grooten wansmaak. Met voorliefde liet Jan Vos gruwelijke kijkspelen vertoonen: executies, gevechten, martelingen, moorden en branden. Misschien heeft hij ook reeds de later zoo beruchte ‘Stomme Vertooning’ op het gevecht in het Klarissenklooster laten volgen. Die ‘Stomme Vertooning’ was in de 18e eeuw een, aan de hand van het Bodeverhaal gerangschikt, ‘tableau vivant’ van den moord op Gozewijn en de nonnen. Het werd na de inneming van het klooster eenige minuten lang vertoond. Men zag er Witte van Haemstee Klaeris van Velsen dooden, en zelfs de Sparrewouwer reus verscheen ten tooneele! Dit moord-tooneel zal hieronder nog meermalen ter sprake komen. (Zie afb. 10; blz. 53, 60, 69, en Bijlage II.) Jan Vos was een typisch vertegenwoordiger van het ‘baroktooneel’. Het streven naar realisme en plastische uitbeelding was een verschijnsel van zijn tijd. In den winter van 1655 heerschte de pest in Amsterdam. De Schouwburg moest daarom eenige maanden gesloten blijven; maar kort na de heropening op 31 Januari 1656 werd de ‘Gijsbreght’ toch weer gespeeld. In datzelfde jaar is voor het eerst een vrouw als Badeloch opgetreden: Ariana Noseman - van den Bergh, de dochter van een vooraanstaand acteur en de vrouw van den tooneelspeler Jillis Noseman. Reeds als jong meisje was dit comediantenkind in den reizenden troep van haar vader opgetreden; vermoedelijk al in 1645. Zij is dus niet alleen de eerste Amsterdamsche, maar ook de eerste Nederlandsche actrice geweest. Tezamen met haar man maakte ze deel uit van den beroemden troep, die door geheel Noord-Europa reisde. Zij is op jeugdigen leeftijd, in 1661, overleden Ga naar voetnoot1. Al in 1648 waren de Reyen door twee vrouwen gezongen, maar pas in 1655 werden voor het eerst tooneelspeelsters aan den | |
[pagina 30]
| |
Amsterdamschen Schouwburg geëngageerd. Ariana Noseman speelde er alle belangrijke vrouwenrollen; maar behalve zij, werkten voortaan ook de acteursvrouwen Elisabeth Kalbergen en Susanna Eekhout mede. De oudste complete rolverdeeling, die van den ‘Gijsbreght’ bekend is, dateert, uit 1658. (Zie Bijlage IVa.) Als Gijsbreght wordt in dat jaar Heere Pietersz. de Boer vermeld. Tijdgenooten roemen dezen tooneelspeler zeer: hij muntte vooral uit ‘in majesteijt’. Zijn oom, niemand minder dan Maetsuyker, de gouverneur van Nederlandsch-Indië, heeft hem meermalen een betrekking in de Oost aangeboden, maar hij bleef de voorkeur aan het tooneel geven. Maetsuyker was blijkbaar zeer op De Boer gesteld, want hij vermaakte den armen tooneelspelenden neef, die per avond f 4.- verdiende, een ton gouds. Toen deze die erfenis ontving (in 1678) was de verleiding Heere Pietersz. toch te machtig. Hij liet in Haarlem een prachtig huis bouwen en nam afscheid van het tooneel. Ariaen Bastiaensz. de Leeuw, die voor Gozewijn speelde, was ‘een zeer goed verstandig speler, zonder waanwijsheid’, maar ook: een kenner van het tooneel, met grooten smaak, die niets voelde voor de ‘wilde en verschrikkelijke spaansche stukken, niet tegenstaande die voortijds meer volk trokken’. Hij zal dus de repertoirekeus van zijn directeur, Jan Vos, niet zeer gewaardeerd hebben. Ariana Noseman was Badeloch; haar man Jillis Noseman speelde voor Arend. Als figuranten worden in deze rolverdeeling slechts zes ‘piekeniers’ genoemd. Het gevecht in het klooster moet dus, als het nog vertoond werd, tamelijk mager zijn geweest! Van de Reyen zijn alleen die van Edelingen en die van Klaerissen vermeld. Beide Reyen werden, telkens door twee tooneelspelers gezongen Ga naar voetnoot1. Voor de Rey van Klaerissen traden dus nog | |
[pagina 31]
| |
mannen op; het aantal vrouwen was nog niet toereikend! Ook na het debuut van de eerste tooneelspeelsters werden nog eenige jaren lang de kleinere vrouwenrollen door mannen vervuld. De ‘Gijsbreght’ werd niet alleen dikwijls gespeeld, maar ook veel gelezen. Drie uitgaven verschenen in het jaar 1659, met de veranderingen, die Vondel er zelf in had aangebracht. Kort na de eerste opvoeringen van ‘Gijsbreght van Aemstel’ was Vondel namelijk tot het Katholieke Geloof overgegaan. Sommige passages nu, die niet genoeg in overeenstemming waren met den Katholieken geest van het treurspel werden in de nieuwe uitgave door hem verbeterd. In plaats van Broer Peter schreef hij: Heer Peter; i.p.v. Abdij: klooster; voor: hij is al dood: hij is bereght. Aan de voorspelling van Rafaël voegde de auteur enkele regels toe, die betrekking hebben op de toekomst van het R.K. geloof. De opgave van ‘stomme’ personen is voorts in deze uitgave weggelaten; de Rey van Edelingen is vereenigd met de rol van Vlughtelingen en neemt zoodoende meer aan de handeling deel. Het is niet bekend, of deze veranderingen ook bij de opvoeringen zijn toegepast. | |
Verbouwing van den schouwburg.In 1664 werd op voorstel van Jan Vos besloten den schouwburg te doen verbouwen. De inrichting van het tooneel voldeed hem al lang niet meer, omdat zij maar weinig variatie bood. De plaatsaanduidingen waren te schematisch naar zijn smaak, en niet realistisch genoeg. Bovendien konden de primitieve machinerieën zijn behoefte aan uitgebreide kijkspelen en vertooningen niet bevredigen. Ook zijn tijdgenoot Pels wees er op, dat ‘het schouwspel - op naar eisch beschilderde stellazjen, de zaaken netter en natuurelijker drukt/In ons gemoed, en ons veel heviger verrukt’ Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 32]
| |
Daarom, werd nu het tooneel aan de Keizersgracht naar modernen, z.g. ‘Italiaanschen trant’ ingericht. Tijdens de verbouwing speelden de acteurs in een kleinen hulpschouwburg op het Droogbak, en ook daar is tweemaal (13/1 en 15/1/1665) ‘Gijsbreght van Aemstel’ vertoond. Susanna Eekhout was toen waarschijnlijk Badeloch, en de verdere bezetting zal grootendeels aan die van 1658 gelijk geweest zijn. In Mei 1665 werd de geheel verbouwde en verfraaide schouwburg feestelijk ingewijd, maar kort daarna moest het gebouw wegens den oorlog met Engeland al weer worden gesloten. De eerste opvoeringen van den ‘Gijsbreght’ in de nieuwe décors hadden zoodoende pas in December 1666 plaats. In tegenstelling tot den vroegeren schouwburg was het tooneel nu door een proscenium van de zaal gescheiden. Het werd geflankeerd door de beelden van Melpomene en Thalia, die tusschen twee paar zuilen stonden. Het tooneel was ingericht met losse zijschermen, friezen en achtergronden, die door een vernuftige techniek gemakkelijk konden worden gechangeerd. Tot aan het einde der 19e eeuw is dit zg. kijkkastsysteem in zwang gebleven; bij poppentheaters ziet men het nog wel eens. Er waren eenige stellen décors, die voor alle stukken dienst deden, zooals Het Bosch, De Hofgalerij, De Italiaansche Straat, De Behangen Kamer, en vele andere. Door combinatie van de onderdeelen konden verder allerlei variaties worden verkregen. Zoowel de Zalen als de Straten bestonden uit eenige zij-coulissen met bijpassende friezen en een achtergrond. Ook de wanden der intérieurs waren op de zijschermen geschilderd; de zg. gesloten kamers zijn pas aan het einde der 19e eeuw ingevoerd. De nieuwe décors waren volgens de wetten van het perspectief geschilderd. De opstelling was altijd symmetrisch; de lijnen liepen naar het midden samen, zoodat het décor zeer diep leek. Bovendien helde de tooneelvloer, om dezen perspectivischen indruk nog te versterken. | |
[pagina t.o. 32]
| |
Afb. 1 Het tooneel van den Schouwburg van Jacob van Campen.
Gravure uit 1658 door S. Savry.
| |
[pagina t.o. 33]
| |
Afb. 4 “De Kloosterkerk.” Een van de gravures uit
de serie, die in 1738 bij het eerste Eeuwfeest van den Amsterdamsche Schouwburg
werd uitgegeven. De zijwanden van het décor sloten in werkelijkheid niet
bijeen, doch bestonden uit schuinstaande zijschermen. De figuren van Gozewijn
en de nonnen moeten ten opzichte van den achtergrond veel grooter zijn geweest,
dan op de prent is voorgesteld.
| |
[pagina 33]
| |
De tooneelen werden bij open doek verwisseld: één stel zijschermen, friezen en een achtergrond schoof weg, en tegelijk kwam er een ander stel voor in de plaats. Bovendien bezat de nieuwe scène allerlei toestellen, waardoor duivels uit den grond en goden uit de lucht konden verschijnen: het zg. ‘Kunst- en Vliegwerk’. Daarmee kon Jan Vos nu zijn vertooningen naar hartelust opluisteren! De belichting bestond uit kaarsen: een rij voetlichten en een stel lichtkokers voor ieder zijscherm en iedere fries en eenige kaarsenkronen vóór het scherm. Wanneer het tóoneel donker moest worden, werden de lichtkokers voor de coulissen door middel van schuiven verduisterd. Aan de ensceneering werd zeer veel zorg besteed. Deskundige buitenlanders, waaronder de Italiaansche tooneelhervormer Riccoboni, noemden de tooneelinrichting de mooiste van Europa. Wie in 1665 de décors hebben geschilderd, is niet meer na te gaan. Na 1680 werkten vooraanstaande kunstenaars, als Gerard de Lairesse en Vennekool voor den schouwburg; nog later Jacob de Witt en Cornelis Troost. Van de 17e-eeuwsche décors bestaan helaas geen afbeeldingen. De oudste serie schouwburgprenten dateert van 1738. Hiertoe behoort ook een scène uit den ‘Gijsbreght’; de prent is tevens de oudste afbeelding van een opvoering. Zij stelt het tooneel in het klooster voor, waar Gijsbreght van Aemstel binnenkomt, om Gozewijn tot vluchten te bewegen. Misschien deed het décor, dat in 1738 voor dit tooneel werd gebruikt, al aan het eind van de 17e eeuw dienst. Het is de Kloosterkerk, die met geringe moeite in de Gevangenis kon worden veranderd. Gelijk de afbeelding (4) laat zien, was de architectuur van deze kerk nogal vreemdsoortig: klassieke en gothische motieven zijn er gecombineerd. Het is ook niet duidelijk, welk deel van de kerk is voorgesteld. Toch is dit décor in den lateren schouwburg weer nagevolgd. | |
[pagina 34]
| |
De opstelling en de costumeering zijn van 1738 en komen dus hieronder ter sprake. Voor de overige bedrijven van Vondel's treurspel heeft waarschijnlijk de ‘Hofzaal’ dienst gedaan; na 1681 die van den beroemden schilder Gerard de Lairesse. De van 1738 dateerende prent met het onderschrift ‘De aloude Hofgallerij’ is vermoedelijk dit décor. Het stelt een zaal in Fransch-klassieken stijl voor, met beelden in nissen en een diepen doorkijk in het midden. De friezen verbeelden een zoldering met openingen Ga naar voetnoot1. Voor de verschijning van Rafaël werd het zg. ‘Kunst- en Vliegwerk’ gebruikt (afb. 3). De engel daalde in den letterlijken zin van het woord uit den hemel neer in ‘de wolk’. Het toestel was een soort lift, waarin plaats was voor één persoon. Bij het neerdalen werd deze zichtbaar, doordat de geschilderde wolken, die het middengedeelte bedekten, opzijschoven. Het effect moet heel verrassend zijn geweest, al schijnt het zware mekaniek nogal wat lawaai te hebben gemaakt! Jan Vos heeft slechts korten tijd van de nieuwe tooneelinrichting kunnen genieten, want reeds in 1667 stierf hij. In hetzelfde jaar overleden ook de twee vooraanstaande acteurs: Adam Carelsz. van Germez, de grootste tooneelspeler van de 17e eeuw, die steeds met zooveel vuur de rol van den Bode had gespeeld, en Jan Meerhuysen, de Egmond van 1658. Anderen verlieten den schouwburg en zoo kwam een einde aan een periode van groote tooneelspeelkunst. | |
Nil Volentibus Arduum.Na den dood van Jan Vos trachtte zijn mederegent Lodewijk Meyer de leiding aan zich alleen te trekken, maar in 1669 werd hij uit zijn ambt ontzet. De felle strijd, die in dezen tijd de letterkundige richtingen tegen elkaar voerden, droeg een zeer | |
[pagina 35]
| |
persoonlijk karakter. Vroeger was Lodewijk Meyer
een bewonderaar van Jan Vos' romantische kunstrichting geweest; nu werd hij een
overtuigd aanhanger van het Fransche klassicisme, om
Afb. 3
Het toestel waarmee sinds 1666 Rafaël neerdaalde. steun te kunnen zoeken bij de klassicistisch georiënteerde tegenstanders van het schouwburgbestuur! Uit wraak richtte de ontslagen regent met eenige geestverwanten het Kunstgenootschap ‘Nil Volentibus Arduum’ op. In de nu volgende jaren intrigeerde dit Genootschap op allerlei wijzen tegen de schouwburgregenten, om invloed op het tooneel uit te oefenen, en het slaagde daarin herhaaldelijk. Nil Volentibus Arduum (Willen is Kunnen) richtte zich vooral naar Frankrijk. Het Genootschap vertaalde en bewerkte een | |
[pagina 36]
| |
groot aantal Fransch-klassieke treurspelen en probeerde ze op het Amsterdamsche tooneel in te voeren. Ook schreven de leden zelf tooneelstukken in dezen stijl. N.V.A. was dus eigenlijk een modernere, sterk Fransch georiënteerde Rederijkerskamer. Zij stelde een reeks schoolmeesterachtige voorschriften en vereischten volgens Fransch recept samen; ieder tooneelstuk zou hieraan moeten voldoen. Tegenover Vondel's werk stond het Genootschap aanvankelijk niet vijandig, totdat in 1671 zijn vriend Antonides als lid bedankte. Sindsdien trok geen der leden meer Vondel's partij, wanneer er tegen hem werd geïntrigeerd. Ook de ‘Gijsbreght’ heeft er de gevolgen van ondervonden. In datzelfde jaar is Vondel's Kerstspel niet gespeeld, en kort daarna werd de Schouwburg wegens den oorlog en de twisten in de tooneelwereld, vijf jaar lang gesloten. Na de heropening in 1677 zette N.V.A. zijn intriges op den ouden voet voort, en met succes! Er werden zelfs, buiten de Regenten der Godshuizen om, drie leden van het Genootschap door de Burgemeesters tot Schouwburgregenten benoemd. De versterkte invloed van N.V.A. is Vondel's werken niet ten goede gekomen. De betweterige heeren van Nil hadden er allerlei aanmerkingen op. Een der leden, Andries Pels, beschouwde het feit, dat Vondel in den ‘Gijsbreght’ Badeloch en broer Peter op het tooneel laat bidden, als een ergerlijke profanatie: ....‘is er geen Afgodendienst geschiedt,’ schrijft hij in zijn ‘Gebruik en misbruik des Tooneels’ (1681), ‘Verkeerde Godsdienst is niet zelden daar geleeden.
Het zij bij Badeloch Broer Peter zijn' gebeden,
Tot God gericht, met zulk een taal, en ijver stort,
Dat veelen teder hart in ernst bewoogen wordt
God aan te roepen, schoon 't geheel niet weet in 't midden
Zijns aandachts de oorzaak, noch het oogwit van zijn
bidden.’
Er werden dan ook zeer vele passages uit den ‘Gijsbreght’ geschrapt of veranderd. De Rey van Maeghden en de Rey van | |
[pagina 37]
| |
Edelingen liet men voortaan eenvoudig weg Ga naar voetnoot1; volgens Pels omdat de begeleidende muziek niet deugde! Het is zeer waarschijnlijk, dat reeds omstreeks 1680, dus onmiddellijk na Vondel's dood, de vele veranderingen zijn aangebracht, welke gedurende de geheele 18e eeuw en de eerste helft der 19e eeuw in gebruik zijn gebleven. Pas in 1729 is echter de eerste toonéél-uitgave verschenen van den tekst, zooals die gespeeld werd. Maar volgens het voorbericht van dien druk had men toen al sedert vele jaren, ‘onder 't vertoonen hier en daar vaarzen, en geheele brokken, uitgelaten; en als 't op 't veranderen van een woord aankwam, zo deedt yder Speeler zulks naar zijn eige verkiezing’. Een van die weggelaten passages is het door Pels zoo gewraakte gebed van Badeloch en Broer Peter (Vss. 1800 e.v.); het vermoeden is dus gewettigd, dat Nil Volentibus Arduum den verknoeiden tekst gedurende de 18e eeuw heeft veroorzaakt. Overal waar de woorden God, Jezus en Christelijck voorkwamen, was Vondel's tekst gewijzigd; de toespelingen op den R.K. godsdienst waren geschrapt. Vooral in Willebord's rol werden veel regels weggelaten en in plaats van het R.K. lied van Simeon zongen de nonnen in de kloosterscène nu een ‘lof van Bethlehem’. (Bijl. III.) Het zal dus niet alleen de moderne Fransche smaak zijn geweest, die al deze veranderingen veroorzaakte, maar meer nog een puriteinsche, anti-Katholieke geest. De heeren van Nil werden in 1681 door de Regenten van de Godshuizen uit het bestuur gezet. Daarna verhuurde men den schouwburg, wat echter evenmin gunstige resultaten opleverde. Bovendien werd er met de financiën geknoeid; de regenten organiseerden dure feesten op kosten van den Schouwburg. Door al die onregelmatigheden en de voortdurende twisten ging de kunst van het tooneel intusschen hard achteruit. | |
[pagina 38]
| |
‘Gijsbreght van Aemstel’ aan het einde der 17e eeuw.Na zeven jaar niet te zijn vertoond, vond voor het eerst weer een voorstelling van den ‘Gijsbreght’ plaats in December 1678. Heere Pietersz. de Boer speelde toen de hoofdrol al niet meer. De ex-tooneelspeler zal zich, in zijn rustige Haarlemsche woning, waar hij het leven van een grand seigneur kon leiden, wel eens vroolijk gemaakt hebben over de Amsterdamsche tooneeltoestanden! Een van de voornaamste medespelenden was nu Hermanus Koning, die na 1690 een acteur van groote vermaardheid zou worden. Tallooze lofdichten zijn op hem verschenen. Nog aan het einde der 18e eeuw vertelt de bekende tooneelhervormer Marten Corver Ga naar voetnoot1 van een vrouw, die omstreeks 1660 geboren was en Hermanus Koning had zien spelen: ‘Deze vrouw had altijd veel den Schouwburg bezogt, en op Kerstijd moest haar Zoon, toen al een Man van bij de 40 jaaren Gysbrecht van Amstel voor haar lezen, en dan reciteerde ze maar vrij goed ook: 't was geen bulken noch verzen brommen, dat thans voor reciteeren doorgaat, neen het was spreeken op maat en rijmtrant; en wanneer ze uit Joseph, of eenig ander stuk van Vondel, of uit Genoveva reciteerde, wist zij wel natuurlijk te beduiden, op welke wijze Hermanus Koning en van Malsem dat uitgesprooken hadden, met gebaarden en al, en, naar mij haar beduidens en geluid nog voorstaat, zijn die voornoemde Lieden zeer goede Acteurs geweest.’ Er blijkt ook uit, hoezeer het stuk nog in het volk leefde! Koning was van 1677 tot 1680, en van 1690 tot aan zijn dood, (in 1704) aan den Schouwburg verbonden Ga naar voetnoot2. Ongetwijfeld heeft hij de titelrol in Vondel's stuk in die jaren meermalen vervuld. De rol van Badeloch werd omstreeks 1680 vermoedelijk door | |
[pagina 39]
| |
Susanna Eekhout gespeeld; zij was de opvolgster van Ariana Noseman. Naast Hermanus Koning speelde aan het einde der 17e eeuw een ander begaafd acteur: Enoch Krook, die meer dan een halve eeuw lang in den Amsterdamschen Schouwburg is opgetreden, nl. van 1677 tot 1732. Prof. Francius, de leerling van den beroemden Vondelspeler Van Germez, is zijn leermeester geweest. Op zijn beurt werd Krook in 1708 tot het geven van lessen aangesteld. Zoo bleef de fakkel der groote 17e-eeuwsche tooneelspeelkunst nog eenige generaties lang branden! Van de mise-en-scène en de costuums aan het einde der 17e eeuw is weinig bekend. De ensceneeringskunst en de wijze van voordragen zullen vermoedelijk toen reeds geheel onder Franschen invloed zijn geraakt, zooals het met de dramaturgie al sinds de werkzaamheden van N.V.A. het geval was. De 18e-eeuwsche acteur Jan Punt, over wien hieronder uitvoerig zal worden gesproken, is van die Fransch-klassieke tooneelspeelkunst de typische vertegenwoordiger geweest. De indeeling van de rollen volgens emplooien en de strenge tooneelwetten dateeren vermoedelijk ook reeds uit het einde der 17e eeuw. Zij komen echter straks nog ter sprake. In de costumeering was nog niet veel variatie. Een inventaris van een reizenden troep omstreeks 1690 vermeldt Poolsche, Moderne, Spaansche en Romeinsche costuums. De ‘Spaansche’ waren misschien al de 16e-eeuwsche costuums, zooals ze veel later in historische stukken zouden worden gebruikt. Ieder type droeg zijn eigen costuum, gelijk ook ieder genre tooneelspel zijn eigen décor-type had. Vermoedelijk werden verschillende costuum-‘stijlen’ door elkaar gebruikt, zooals nog op de prent uit 1738 te zien is. (Afb. 4). Gijsbreght zèlf is daar in een modern costuum gekleed; zijn mannen dragen echter een soort 16e-eeuwsche volkskleeding. | |
[pagina 40]
| |
Reeds meermalen hadden de predikanten het tooneel in het algemeen en de vertooning van den ‘Gijsbreght’ in het bijzonder, tegengewerkt, en nog steeds bleven velen eischen, dat het treurspel niet meer zou worden gespeeld. In 1699 deed oud-Burgemeester Hudde het voorstel, om ter verbetering van de tooneeltoestanden het opperbestuur alleen te laten rusten in handen van ‘Edel Groot Achtbare Heeren Burgemeesters’, en niet in die van de Regenten, omdat deze, ‘op geld ziende, allerhande slag van spelen, hoe zij ook zijn, maar toelaten, waardoor Gijsbreght van Aemstel weder gespeeld is, alsook vele sondige kluchten en schimperijen op kerkelijke en private personen, omdat daar veel volks nae quam....’ Ga naar voetnoot1 Zóó populair was dus nog altijd Vondel's treurspel! |
|