Drie eeuwen 'Gijsbrecht van Aemstel'
(1937)–Ben Albach– Auteursrecht onbekend
[pagina 24]
| |
Het succes, en het ontstaan der traditie.Ondanks de tegenwerking bij de première, hadden de voorstellingen van ‘Gijsbreght van Aemstel’ zeer groot succes: tot half Februari werd het stuk, dertien keer achtereen, voor stampvolle zalen vertoond. De Burgemeesters waren, wellicht om moeilijkheden te vermijden, niet bij de première aanwezig, maar den 5en Februari woonde toch het geheele Gemeentebestuur, - waaronder natuurlijk in de eerste plaats Vondel's verdediger, Burgemeester de Graeff Ga naar voetnoot1 -, de opvoering bij. Het is bij die gelegenheid ongetwijfeld verwelkomd met Vondel's Voorspel ‘aen Schout, Burghemeesters, Schepens, en Raed van Amsterdam’; wie dit heeft uitgesproken, is echter niet bekend. Misschien is de dichter zèlf ten tooneele verschenen. Het zou niet de eerste maal zijn geweest, want al een tiental jaren eerder had hij, van het tooneel der Academie af, een vooraanstaand bezoeker welkom geheeten. Vossius schreef, zooals wij zagen, enthousiast aan Hugo de Groot over het groote succes van Vondel's treurspel, dat Grotius al ‘onsterffelijck’ noemde, terwijl ook vele anderen van hun groote bewondering lieten blijken. Vóór het einde van het jaar 1638 waren reeds drie drukken verschenen, en tot in het begin der 18e eeuw werd het stuk nagevolgd. Ga naar voetnoot2 ‘Gijsbreght van Aemstel’ is ontegen- | |
[pagina 25]
| |
zeggelijk Vondel's populairste stuk geworden: tijdens Vondel's leven is het 120 maal gespeeld, d.i. een derde van het totaal aantal vertooningen van zijn stukken in die periode! Men zou dus verwachten, dat de ‘Gijsbreght’ na het groote succes der eerste voorstellingen, bij het volgende Kerstfeest opnieuw werd vertoond. Dit was echter niet het geval; zelfs hadden, vier jaren lang, géén heropvoeringen plaats. Zeer waarschijnlijk wisten Vondel's tegenstanders het stuk van het repertoire te houden! Uit de notulen der predikantenvergaderingen blijkt, dat zij hun actie na de première niet hebben gestaakt; integendeel, den Regenten der Godshuizen en den Burgemeesters werd verzocht, ‘voor het toecomende beter te wille letten op saken die van dese nature sijn’. Toch was Vondel's Kerstspel na vier jaar nog niet vergeten; in den winter van 1641/42 werd er eindelijk weer een reeks opvoeringen van gegeven, welke ditmaal voor het eerst, reeds vóór Kerstmis werd ingezet. De Schouwburg was intusschen geheel gereedgekomen: de perspectieven en de achtergrond waren voltooid in het najaar van 1638; de hemel boven den troon in Januari 1640. De rolverdeeling zal in hoofdzaak dezelfde zijn geweest als die van 1638. Jan in de Harp en Pieter de Bray waren echter inmiddels overleden ende Ruyter en Meerhuysen speelden in 1641 niet te Amsterdam. Nu Gijsbreght voor de tweede maal de Amstelstad had weten te veroveren, werd hij, nog meer dan tevoren, de populaire held der Amsterdammers. Vooraanstaande burgers waren er trotsch op, wanneer zij hun verwantschap met den nationalen held konden laten uitkomen. Een voorbeeld van die Gijsbreght-mode is de inscriptie ‘Gijsb.’ op den ringkraag van Ruytenburch, een der figuren van de Nachtwacht. Die inscriptie schijnt door Rembrandt in 1642, - misschien op verzoek van den ijdelen Ruytenburch zelf -, in zijn pas vol- | |
[pagina 26]
| |
tooide meesterwerk te zijn aangebracht. De schutters beschouwden zich immers als Gijsbreght's afstammelingen! Eenige jaren later liet een nakomeling van Gijsbreght: Gerrit van Amstel van Mijnden, in zijn kasteel de Doornenburg, eenige schilderwerken aanbrengen, die op zijn illusteren voorvader betrekking hadden. Het groote succes na de tweede reeks voorstellingen is ongetwijfeld de aanleiding tot de jaarlijksche her-opvoering geworden. ‘Gijsbreght van Aemstel’ is een Kerstspel, en als zoodanig werd het nu, behoudens een enkele uitzondering, jaarlijks vertoond. De eerste reprise van de jaarlijksche reeks had voortaan steeds op den laatsten speeldag vóór Kerstmis plaats. Eenige malen werd het stuk ook op Kerstavond zelf gespeeld, maar de toeloop was dan altijd zeer gering, zoodat men het daarom blijkbaar later maar niet meer heeft geprobeerd. Pas in de 19e eeuw is de traditie ontstaan, om de eerste voorstelling op 1 Januari te geven. In het midden der 17e eeuw vindt men ook herhaaldelijk opvoeringen in andere maanden van het seizoen genoteerd staan, bv. in Juni 1646, Mei 1648, September 1650, Juni en October 1651. Aangezien ‘Gijsbreght van Aemstel’ nog tot 1646 zonder naspel is vertoond, blijkt hieruit duidelijk, hoezeer het treurspel zelf in den smaak viel. De eerste voorstelling mèt een naspel had, volgens de schouwburgrekeningen, pas den 29en November 1646 plaats, toen Fonteyn's ‘Mr. Sulleman's soete vriagi’ na den ‘Gijsbreght’ is opgevoerd. Steeds liet men nu een of andere klucht op het treurspel volgen. Dit oude rederijkersgebruik werd blijkbaar in de nieuwe ‘Rhetorijckerscamer’ (zooals de Schouwburg nog wel eens genoemd werd) voortgezet. Eens schijnt Breeroo's ‘Klucht van de Koe’ na Vondel's drama te zijn gespeeld; een door en door Amsterdamsche combinatie! In December 1650 deed een ‘cierelijcke dans’ als naspel dienst; in October 1651 eveneens; in December 1656 een ‘balet’. De | |
[pagina 27]
| |
acteurs, die de hoofdrollen in den ‘Gijsbreght’ vervulden, speelden of dansten ook mede in het naspel. Van 1656 af vertoonde men altijd na de eerste jaarlijksche reprise een dans; de volgende voorstellingen werden door een klucht gevolgd. Merkwaardig is het, dat reeds vóór de invoering der opera, het streven bestond, om de vertooning van een muzikaal spel, - een dans of een ballet -, met de opvoering van ‘Gijsbreght van Aemstel’ te combineeren. Pas in 1707 zou voor het eerst het traditioneele zang- en dansspel van Kloris en Roosje na het drama worden opgevoerd. |
|