Die Rose van Heinric van Aken
(1976)–Hein van Aken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Fragmenten van de andere bewerking der Rose.I.De volgende fragmenten zijn afkomstig uit de Academische Bibliotheek te Utrecht, en werden door den Heer J.G. de Hoop Scheffer gevonden als schutblad in den perkamenten band van Guilielmi Postelli Barentonii de Magistratibus Atheniensium Liber, Basil. J. Oporinus (1543). (Antiq. et Numism. 8o. No. 16.) Zij zijn op fijn perkament geschreven en uit de XIVe eeuw, en werden medegedeeld in de Verslagen en Berigten uitgegeven door de Vereenigtng ter bevordering der oude Nederl. Letterk., Eerste Jaargang. bl. 44 vlgg. De volgorde is daar evenwel verkeerd. I. (V.)
Want wi vinden dus bescreven,
Dat meer profijts doet in dit leven
Quade avonture ende ongeval,
Dan doet geluc ende goet geval;
Ende scijnt di dit oec twivelijcGa naar voetnoot1
.............
II. (VI.)
.............
Of hi der rijcheit sonder ware,
Dan alre eerst mochti merken,
Hoe dese vriende souden werken,
Alsi [ne] weten wat vermaenGa naar voetnoot2
............
III. (VII.)
.............
H[ets] recht dat dese heeft ongenade,
Hi was oit valsch ende hovaerdich,
Ongehulpich ende ongenadich,
Ja, dien hi oec meest eren dedeGa naar voetnoot3
.............
| |
[pagina 246]
| |
IV. (VIII.)
.............
Want hen es geen so diere scat
Van selvre of van goude roet,
Als getrouwe vrient ter noet;
Want als rijcheit tegaetGa naar voetnoot1
.............
V. (III.)
............
...... iegen u versieren,
Ende si u verraden ende verspreken,
Ende verjagen ende versteken,
So verdraget u vriendelike,
Ende gaet van hem wel hoveschelike,
Ende laetse bliven in den moet
Drie dage of viere, dat dunct mi goet,
Ende hem die evelmoet gesochte,
Ende u gebaert ofs u niene rochte
Hare vrienscap no min no mere,
Dat sal u vordren harde sere,
Want dorpre herten sijn so gehent,
So meer dat men hem bidt of vlentGa naar voetnoot2
.............
VI. (IV.)
...........
Eenstrekelike niet vorwaert gaen,
Want hi hevet menegen wederspoet,
Nu goet gelaet, nu evelmoet;
Bedi moet hi menegen winc
Vanden, soeken, dats ware dinc,
Als nu volgen, als nu vlien,
Sal hem van minnen goet gescien.
Dus orcont mi dat herte mijn.
Als dan III dage dan leden sijn,
Ende ghi waent of cont gheweten,
Dat gesacht es ende geseten
Die evelmoet der drie portiere,
Gaet weder totem also sciere....Ga naar voetnoot3
.............
VII. (I.)
.............
Als men hare minne te voren leget,
Ende peinst te hant in haren moet:
‘Ja, wete God, noch benic goet,
Wetende lievelic ende scone,
Sidemeer dat sulke persone
| |
[pagina 247]
| |
Mi pinen minne te voren te leggene,
So, hoe dat metten ontseggene
Of metten orlove henen ga,
Ic weet dat wel, alsict versta,
Dat sine te bet met herten jan
Dien versoekere, gevalt hem dan
Dat menne wel ontfaet ende goet,
[So] heeft hi dan daer naer hi stoetGa naar voetnoot1
.............
VIII (II.)
.............
Die wale wachten niene can
Haren moet, want nochtan
Sine sijn nemmer so overmodech
-------------
Maer wildi bidden nerenstelike,
Ghine sult ontfaen sijn sekerlike,
En [de] ghine sult vinden ane hem genade;
Maer wildi doen bi minen rade,
Ghine sult bidden nemmer wort,
Ghine leedt die sake ten ende vort;
Want si sijn some so gemoet,
VersochtiseGa naar voetnoot2 ende ghi niet volstoet
In uwe bede, si souden hem
Beromen,Ga naar voetnoot3 dies ic seker bem,
Ende met u hare sceren houdenGa naar voetnoot4
...........
|
|