Die Rose van Heinric van Aken
(1976)–Hein van Aken– Auteursrechtelijk beschermd6. Wijze van uitgave.Bij hetgeen in de Inleiding op Maerlants Spieghel Historiael door mijnen geachten medearbeider en vriend is gezegdGa naar voetnoot1, behoeft niets meer bijgevoegd te worden: wat daar gold van Maerlants werk kan ook hier voor de Rose gelden. Tot dus verre was alleen de uitgave van het Comburgsche handschrift door Dr. Kausler de eenig volledige. Wel had Willems ruim 300 verzen van het Amsterdamsche medegedeeld,Ga naar voetnoot2 doch slechts bij wijze van proef, waaruit kon blijken dat de tekst van laatstgenoemden codex beter en zuiverder was dan die van den eersten. Een diplomatisch nauwkeurige afdruk van het Amsterdamsche handschrift moest dus, onzes inziens, verre de voorkeur verdienen boven een ‘kritischen’ tekst. Worden later onverhoopt nog meer volledige handschriften ontdekt, kan men verschillende teksten onderling vergelijken, wat in het eene ontbreekt uit het andere aanvullen, dan eerst zal de tijd voor eene kritische uitgave zijn aangebroken. Een getrouwe afdruk van het Amsterdamsche handschrift stond dus bij deze uitgave op den voorgrond. Waar evenwel de tekst van dat handschrift kennelijk bedorven was, en óf door het Comburgsche eene betere lezing werd aangegeven, óf zoodanige door eigene gissing gemakkelijk was te maken, werd dit niet verzuimd, doch steeds hetzij in de aanteekeningen, hetzij in de varianten daarvan rekenschap gegeven. Van het Comburgsche handschrift zijn de varianten, voor zoover zij zich niet bloot tot een verschil in de spelling bepalen, nauwkeurig aan den voet der bladzijde opgegeven, en evenzoo die van de twee fragmenten, door den Hoogleeraar Bormans medegedeeld. Ten einde de vergelijking van den tekst der beide handschriften den lezer gemakkelijk te maken, is tusschen twee haakjens het getal der verzen naar het Comburgsche handschrift mede er bijgevoegd, en tevens aan het hoofd der bladzijde het folio der beide handschriften aangeteekend, ten einde diegenen, die belust mochten zijn onzen tekst op dien der codices te toetsen, het lastig zoeken te besparen. Volgens onze uitgave is het aantal der verzen 14412. Dit is evenwel niet het verzencijfer van het Amsterdamsche handschrift, dat ongeveer honderd verzen minder bevat. Het verschil hiervan is daardoor veroorzaakt dat 98 verzen uit het Comburgsche handschrift in onzen tekst zijn opgenomen.Ga naar voetnoot3 Hoeveel dus door de vergelijking onze tekst vollediger is geworden, bewijzen de getallen sprekend genoeg. In het Comburgsche handschrift telt namelijk de Rose 14224 verzen, in het Amsterdamsche 14320 verzen of daaromtrent, terwijl onze uitgave tot een cijfer van 14412 is geklommen, en dus 188 verzen meer dan het Comburgsche, en ongeveer 100 meer dan het Amsterdamsche bevat. Tot de verklaring van onzen tekst diende vooreerst de vergelijking met het origineel. Overal waar de vertaling eenige moeilijkheid oplevert, is de fransche tekst aan den voet der bladzijde aangehaald. Herhaaldelijk konden door den franschen tekst plaatsen in beide handschriften bedorven verbeterd worden. Ook waar de nederlandsche dichter zijn origineel niet begreep, en, | |
[pagina XXXIV]
| |
gelijk nog al eens geschied is, meer naar den klank dan naar den zin een of ander fransch woord overzette, is de plaats uit het oorspronkelijke aangehaald, en met korte woorden eene verklaring er bijgevoegd. Doch niet alleen de fransche tekst, ook eene andere vertaling werd door ons geraadpleegd, en bewees enkele malen zeer goede diensten, namelijk de engelsche van Geoffrey Chaucer, die evenwel óf niet voltooid werd óf verloren is gegaan, en bij vs. 11488 afbreekt, doch met eene aanmerkelijke lacune tusschen beide, daar ze slechts 7700 verzen telt.Ga naar voetnoot1 Over de vertaling van Chaucer hier uit te weiden ligt buiten ons bestek, alleen worde opmerkt, dat zij den franschen tekst gewoonlijk regel voor regel volgt. Op enkele plaatsen heeft zij het voordeel dat er in plaats van het anglo-normandische het germaansche woord is gebezigd, hetwelk met het nederlandsche volkomen overeenkomt, en tot bevestiging der juiste lezing van ons handschrift kan dienen.Ga naar voetnoot2 De aanmerkingen bij den tekst gevoegd betreffen meest de kritiek; voorts zijn ook hier en daar weinig gebruikelijke woorden verklaard, en elders weder zoodanige aanteekeningen geplaatst die tot verduidelijking van den zakelijken inhoud kunnen strekken. Deels zijn het korte biografische aanteekeningen, deels bijzonderheden van historischen aard, vergelijking met plaatsen uit de klassieken, enz. Het door Méon en Francisque-Michel bij hunnen tekst aangeteekende was mij hierbij enkele malen een geschikte handleiding. Waar zij zich evenwel vergenoegen met de eenvoudige vermelding, dat de fransche dichter op verschillende plaatsen kennis met het Romeinsch recht verraadt, heb ik gemeend de bewijsplaatsen daarvoor te moeten aanvullen. Het geheel onbepaalde in de aanteekening der fransche commentatoren was hier al te onbevredigend. Wij eindigen met te verwijzen naar de aanteekeningen van Dr. Kausler in het derde deel zijner Denkmäler, die het aan mijnen arbeid ontbrekende zullen kunnen aanvullen en misvattingen verbeteren.Ga naar voetnoot3
____________________
Hiermede kan ik afscheid nemen van mijne lezers, van de rari nantes voorzeker, die zich de beoefening onzer oude nederlandsche letterkunde ten doel stellen: andere toch kan ik niet verwachten. Vooraf wil ik evenwel nogmaals mijnen dank toebrengen aan den Hoogleeraar Bormans te Luik, en mijnen vriend Dr. Snellaert te Gent, die mij door hunne bijdragen hebben ter zijde gestaan; aan den Hoogleeraar Zarncke te Leipzig, die, hoezeer vruchteloos, mij door zijne nasporingen zeer aan zich heeft verplicht. Dat ik te meniger ure ook weêr den krachtdadigen bijstand van mijnen waarden vriend de Vries mocht ondervinden, waar het moeilijkheden en zwarigheden gold, wie zal er aan twijfelen die hem kent en waardeert? Hij ontvange hiervoor openlijk mijnen dank. Eindelijk kwijt ik mij van een aangename verplichting door de hulp te vermelden, die ik mocht ondervinden van mijnen geachten zwager Mr. Isäac Telting. Zonder hem was er geen denken aan geweest om te.... pronken met de kennis van het Romeinsch recht, waarin ik een volslagen vreemdeling ben. Ook hij neme mijn dankoffer aan. Doch laat ik gedachtig zijn aan de woorden van Jean de Meung in het Testament: L'en dit communément que lonc parler ennuie
Et que qui a trop vent, que Diex li envoist pluie;
Si vaut miex, ce me semble, qu'à taire me déduie;
Que je par trop parler quanque j'ai dit destruie.
Et s'il y a nul bien, en la gloire Diex aille,
Et au salut de m'ame, et as escoutans vaille;
Et du mal, s'il y est, leur pri qu'il ne leur chaille,
Mès retiengnent le grain et jettent hors la paille.
|
|