Over dialectica en humanisme
(1991)–Rodolphus Agricola– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
III. Brief over de inrichting van het studieprogrammaGa naar eind219.Rudolf Agricola groet zijn vriend Jacob Barbireau zeer hartelijk.Ga naar eind220. Bij mijn vertrek uit Keulen heb ik aan Johannes Rink, onze wederzijdse vriend, een brief gegeven die hij aan jou moest overhandigen. In die brief heb ik in weinig woorden, voor zover mijn drukke bezigheden op dat moment het toelieten, een antwoord gegeven op jouw schrijven. Dit antwoord behelsde zaken die mij weinig moeite kostten en die jou naar mijn vaste overtuiging niet erg interesseerden. Ik had namelijk geen tijd om je direct terug te schrijven over het onderwerp waarover ik je had willen antwoorden en waarop jij vast een reactie verwacht had. Je schrijft, mijn beste Jacob, dat je wilde dat je bij mij kon zijn, zodat je grootste wens in vervulling zou gaan en je onder mijn leiding en toezicht je opleiding zou kunnen aanvangen en inrichten. Ik wou dat ik ook zelf overtuigd was dat mijn eruditie en mijn ervaring in de letteren en wetenschappen zo groot zijn, dat de wens die je naar ik weet werkelijk en oprecht koestert, ook op rechtmatige en redelijke grond steunde. Ik zou je dan aansporen om al jouw bezigheden te laten vallen die je nuttig vindt of waaraan je plezier beleeft, en om je in plaats daarvan onder mijn leiding te wijden aan de geleerde studiën. Meteen zou jij alle banden die je vasthouden verbreken, ja losrukken, en gewillig en snel de weg naar het allerbeste inslaan. Ik zou dat niet alleen om jouw bestwil doen - wat ik op de eerste plaats zou moeten en van ganser harte zou willen doen -, maar ook omwille van mezelf. Want ik zou veel roem en een goede reputatie bij velen tegemoet kunnen zien en bijna iedereen zou ervan overtuigd raken dat ik net zo'n groot man was als ze zagen dat jij het was geworden dankzij mijn raadgevingen en onderricht. Dat je zover zult komen, weet ik zeker en je intelligentie, je werklust en je goede aanleg bevestigen mij in deze overtuiging. Nu ik echter niet in staat ben je van mijn kant iets zo groots te beloven dat het jou ten koste van enig ongemak tot iets zou verplichten, moeten we ons schikken naar de realiteit. Hoewel het inderdaad fijn zou zijn als een gelukkiger lot ons toeliet samen op één plaats te verblijven, toch moeten jouw gerieflijke levensomstandigheden de smart van ons verlangen verzachten en moeten we als het prettigste beschouwen wat ook het beste is. Om intussen als leidsman voor je op te treden en je, voor zover dat in | |
[pagina 136]
| |
een brief kan, te tonen hoe je mijns inziens je opleiding ter hand moet nemen, zal ik je in enkele woorden, niet meer dan de beperkte ruimte van een brief toelaat, uitleggen wat ik het beste acht. Ik geloof dat bij het opzetten van een studieprogramma vooral twee zaken in acht genomen moeten worden. Ten eerste moet ieder besluiten welke soort van opleiding hij het best kan volgen, ten tweede moet bekeken worden op welke manier men zo ver mogelijk komt in de studie van zijn keuze. Over beide onderdelen zal ik afzonderlijk spreken. De ene persoon wordt een bepaalde opleiding onvermijdelijk opgedrongen door de omstandigheden of door zijn natuurlijke aanleg. Een ander legt zich uit vrije keuze toe op datgene wat hem het beste voorkomt. Zo zal iemand die van huis uit niet veel middelen tot zijn beschikking heeft, gewoonlijk voor een vak kiezen waarmee hij meent zich het gemakkelijkst een inkomen te kunnen verwerven. Is iemand traag van nature en niet al te scherp van verstand, dan moet hij, als hij zich tenminste niet tevergeefs inspanningen wil getroosten, niet kiezen wat hij het vurigste verlangt, maar wat hij het beste kan. Daarentegen zal iemand die voldoende middelen heeft en over een goede intelligentie beschikt, zeker verkeerd handelen als hij zich niet met alle kracht op het allerbeste richt en, waar hij het hoogste niveau kan bereiken, liever blijft steken bij wat op de tweede of zelfs de derde rang komt. Zo zal dus de een de studie van het burgerlijk recht, een ander die van het kerkelijk recht, een derde die van de geneeskunde opvatten. Zeer velen maken ook aanspraak op die woordenrijke en zinloos kabaal makende vakken die bij ons voor de kunsten doorgaan. Zij brengen hun dag door met disputaties en uiten verwarde orakeltaal, of nog juister, ze bespreken raadsels die al zoveel eeuwen geen Oedipus gevonden hebben die ze kan oplossen, en deze ook nooit zullen vinden. Met deze dingen belasten die lieden de arme oren van de jongeren, ze dringen ze hun op en prenten ze hun in. Bij de meesten doden ze in de nog kwetsbare jeugdjaren, als bij een tere halm, de verwachting van het betere, de vrucht van het intellect. Ik heb wel waardering voor al die kunsten, maar ik zou ze stellig hoger achten als ze op juiste en behoorlijke wijze werden behandeld. Want ik ben niet zo dom dat ik als enige zou veroordelen wat door zo velen geprezen wordt. En waarom zou ik ze mijn lof onthouden? Ik zie immers dat velen dankzij de kunsten de grootste rijkdommen, de meest gerespecteerde functies, gezag, roem en waardigheid hebben verworven. Ook weet ik en geef ik ruiterlijk toe dat ze, om met Cicero te spreken, zeker meer marktwaarde hebben dan sommige andere kunsten, die men nutteloos en onbruikbaar vindt omdat ze eerder het verstand dan het kasboek verrijken.Ga naar eind221. Als je dus geleid | |
[pagina 137]
| |
wordt door financiële overwegingen, dan zal er te midden van die in aanzien staande vakken wel één zijn waarop je je kunt toeleggen, zodat je rijk kunt worden. Je moet je dan wel realiseren dat, zodra ze binnen je bereik komen, je het succes zult moeten delen met de doorsneegeldmaker. Maar wanneer je, en terecht, meent dat wat eerbaar is omwille van zichzelf nagestreefd moet worden, en dat wat jij bezit voldoende is omdat je een matig persoon bent, terwijl voor wie geen grenzen kent ieder klein vermogen te groot en ieder groot vermogen ontoereikend is, dan vind ik dat je je tot de filosofie moet wenden. Met andere woorden, je zult je inspannen om een goed inzicht te hebben in alle zaken en om je inzichten vlot te verwoorden. Een goed inzicht hebben bestaat uit twee onderdelen, net als de dingen die we onderzoeken van tweeërlei aard zijn. Sommige dingen hebben betrekking op onze handelingen en zeden. Hieronder vallen de regels voor een goede en ordentelijke levenswandel, die behandeld wordt door het gedeelte van de filosofie dat ethiek heet. Op deze tak van wijsbegeerte moeten we eerst en vooral onze aandacht richten. Kennis van de ethiek moet je niet alleen krijgen door het lezen van de filosofen die haar in hun geschriften hebben overgeleverd, zoals Aristoteles, Cicero, Seneca en enkele andere auteurs, die ofwel in het Latijn schreven ofwel zo vertaald zijn, dat ze de moeite van het lezen waard zijn. Je moet de ethiek ook leren uit geschiedschrijvers, dichters en redenaars. Want deze schrijvers prijzen weldaden en laken het tegenovergestelde. Ze geven zodoende geen theoretische uiteenzettingen, maar, wat heel doeltreffend is, ze geven voorbeelden en laten zo zien wat goede en slechte handelingen zijn door de lezer een spiegel voor te houden. Via deze lectuur moeten we toewerken naar de Heilige Schrift. Onze levenswandel moet afgestemd worden op de regels uit dat boek en we moeten op zijn volstrekt heilzame gezag bezield zijn met geloof in onze zaligheid. Want alles wat anderen geschreven hebben draagt, al dan niet in hoge mate, iets van dwaling in zich. Zij konden immers onmogelijk een juiste en nimmer dwalende levensloop inrichten, want ofwel kenden ze het vastgestelde doel van het leven in het geheel niet, ofwel bleven ze, als het ware door een nevel schouwende, er onzeker over en deden er stellige uitspraken over zonder er standvastig in te geloven. Alleen de Heilige Schrift is net zo volkomen van dwaling gevrijwaard als God, die hem overgedragen heeft. Het is de Heilige Schrift die ons leidt langs een zeker, stabiel en recht pad, alle nevel verdrijft en niet toestaat dat wie hem volgt een misstap begaat, de juiste weg kwijtraakt of waar ook maar in de fout gaat. Er zijn andere dingen, wier kennis meer bijdraagt tot cultivering van | |
[pagina 138]
| |
ons verstand en tot eerbaar genoegen, dan dat ze een volstrekt noodzakelijke functie hebben. Hiertoe behoort alle onderzoek in de natuurwetenschappen, voorzeker een gecompliceerde en gevarieerde bezigheid die op velerlei manieren is behandeld door een groot aantal knappe en stijlvolle auteurs. Hoewel deze wetenschappen niet noodzakelijk zijn om de geest van een moreel hoogstaand mens te vormen, dragen ze er toch sterk toe bij. Zo zal, wanneer aandachtig onderzoek van de natuur iemand te goeder trouw in beslag neemt, er geen plaats meer zijn voor schadelijke en onnutte bezigheden. Verder leren de natuurwetenschappen minachting te koesteren voor de dingen die het gewone volk met ontzag vervullen, het bezit waarvan een reden is om zelfs mensen die gelukkig beschouwd worden, te beklagen. Want die wetenschappen tonen aan hoezeer alles door nietige en toevallige oorzaken tot stand komt en maken duidelijk dat aan de dingen om ons heen geen groter verderf kan toevallen dan wanneer ze alle, zelfs de allerminste, zouden veranderen in goud en edelstenen, waaraan de mensheid in haar waanzin de grootste waarde hecht. Wanneer we ten slotte dankzij de natuurwetenschappen inzien dat ons tere en vergankelijke lichaam onderworpen is aan alle vormen van verval, dan leren we al onze aandacht aan de ziel te besteden. Haar moeten we ontwikkelen, omdat daarbij geen inspanning vergeefs is of tenietgedaan kan worden. Want alles wat in de ziel wordt gebracht, is onsterflijk als zij zelf en zal eeuwig voortbestaan. Ik sla veel dingen over, want er zou een boek in plaats van een brief nodig zijn om alles uiteen te zetten wat in dit verband gezegd kan worden. Het volstaat aangetoond te hebben, wat jij overigens heel goed weet, dat deze vakken het waard zijn om door een goed en intelligent mens gecultiveerd te worden. Ik wil niet dat je alleen maar kennis neemt van de elementaire beginselen van deze kunsten. Dat is de stof die we tegenwoordig over het algemeen in het onderwijs aan de orde zien komen en die jij al lang geleden met de beste resultaten voortreffelijk en uitvoerig geleerd hebt. Integendeel, ik ben van mening dat je de feiten zelf moet bestuderen. Je moet de ligging en de kenmerken van de werelddelen, de zeeën, bergen en rivieren bestuderen, je moet onderzoek doen naar de zeden, de woonplaatsen en de leefomstandigheden van de volkeren op aarde, alsmede naar hun door de voorouders overgeleverde en door henzelf uitgebreide machtsgebied. Ook moet je studie verrichten naar de natuurlijke krachten van bomen en kruiden, waarover Theophrastus geschreven heeft,Ga naar eind222. en naar de geschiedenis, de voortplanting en de lichaamsdelen van de dieren, waarover Aristoteles heeft geschreven.Ga naar eind223. Wat kan ik zeggen over de boeken die de landbouwkunde en de geneeskunde | |
[pagina 139]
| |
behandelen? De ene auteur heeft over de krijgskunde geschreven, de andere over architectuur, een derde heeft een theorie van de schilderkunst opgesteld, een vierde van de beeldhouwkunst. Ik weet wel dat al deze kunsten niet gerekend worden tot het gedeelte van de wetenschappen dat onderzoek doet naar de natuur, maar omdat ze er niettemin aan verwant zijn en uit nagenoeg dezelfde bronnen voortvloeien, is er geen reden om me nu grote zorgen te maken als ik vind dat ze alle tot dezelfde groep gerekend moeten worden. Nu moet je alle onderwerpen die, zoals ik uiteengezet heb, betrekking hebben op onze zeden en op de kennis der natuur leren uit die schrijvers, die aan de wetenswaardigheden het sprankelende licht van de welsprekendheid hebben toegevoegd. Zo zul je in één moeite kennis van de dingen en, wat ik als tweede in orde van belangrijkheid heb genoemd, inzicht in de goede uitingsvorm krijgen. Je weet dat over dit laatste onderwerp vele voorschriften door de allerbeste auteurs zijn overgeleverd. Wat betreft het verbeteren van de verkeerde taalvaardigheidsleer die wij als kinderen op school gehad hebben, lijkt me het volgende advies nuttig. Zorg ervoor dat je wantrouwig staat tegenover alles wat je tot nu toe geleerd hebt, verwerp alles, ga ervan uit dat je alles moet afleren, tenzij je het op gezag en als het ware bij decreet van de betere auteurs jezelf weer eigen kan maken. Vervolgens zal het heel nuttig zijn om alles wat je bij de goede auteurs leest, zo zakelijk en letterlijk mogelijk om te zetten in je moedertaal. Dankzij die oefening zul je immers bereiken dat, telkens wanneer je iets moet zeggen of schrijven en je gedachten bij het zoeken naar woorden van nature naar je moedertaal uitgaan, er in je hoofd ook onmiddellijk goede Latijnse vertalingen volgen. Bovendien zal het, wanneer je iets wilt schrijven, het beste zijn om de tekst eerst zo volledig en zo goed mogelijk in je eigen taal te bedenken en hem daarna letterlijk te vertalen in correct en zakelijk Latijn. Zo zul je bereiken dat alles duidelijk en zo volledig mogelijk gezegd wordt, want wij allen kunnen taalfouten het gemakkelijkst herkennen in de taal die ons van nature eigen is, en als iets niet duidelijk genoeg, te bondig in het beoogde verband, of al te verward dan wel niet voldoende in overeenstemming met het onderwerp gezegd is, kan ieder dat het vlotst opmerken in de taal die hem het meest vertrouwd is. Ten slotte, om dit punt af te sluiten, moet je ervoor zorgen dat je in het begin alles wat je schrijft uitsluitend in zo zuiver mogelijk en onberispelijk Latijn uitdrukt. Een fraaie stijl schrijven is van latere zorg en kan zeker niet bereikt worden als de taal niet gezond en smetteloos is. Immers, het gaat bij de welsprekendheid net als bij het menselijk lichaam: als alle ledematen niet op hun juiste plaats zitten, als ze | |
[pagina 144]
| |
aan materiaal aandienen om te spreken en om argumenten te vinden. Hoe dat gedaan moet worden, is te omvangrijk om in een brief behandeld te worden. Ik heb hierover uitvoerig gehandeld in een werk in drie boeken, dat ik over de dialectische vinding geschreven heb. Wie nu het eerste correct en zorgvuldig bestudeerd heeft, en vooral wanneer de theorie van de dialectische vinding erbij betrokken wordt, zal over een heel grote en direct toepasbare kennis beschikken om over vrijwel ieder thema een betoog te voeren, als dat thema maar voor wat betreft de feiten betrekking heeft op de kunsten die men geleerd heeft.Ga naar eind231. Ik merk op dat de beroemde oude leraren in de kunsten, die de Grieken sofisten, dat wil zeggen geleerden, noemden, op deze manier repeteerden, zoals men op grond van de geschriften van Aristoteles en Plato kan concluderen. Zij kwamen tot een zodanig trefzekere vaardigheid in het spreken, dat ze een willekeurig persoon opdracht gaven te zeggen waarover hij een betoog wilde horen, en vervolgens over dat onderwerp zolang en zoveel mogelijk spraken als ze maar wilden. Gorgias van Leontini, de eerste die dat stoute staaltje presteerde,Ga naar eind232. Prodicus van Cos, Protagoras van Abdera en Hippias van Elis waren zo opgeleid en gaven volgens die lijn aan anderen onderricht. Het tweede dat ik genoemd heb, zal een groot oordeelsvermogen scheppen bij alles wat geleerd wordt, en zal de vaardigheid geven om nieuwe argumentaties en nieuwe of anders weergegeven formuleringen van een gedachte te vinden. Wanneer hierbij dan nog een goede stijl komt, kan het zonder meer tot de beoefening van de welsprekendheid leiden en de toegang verschaffen tot het goede spreken. Tot zover deze opmerkingen, die bondig zijn gezien de omvang van het onderwerp, maar veel te lang voor een brief. Zoals immers Demetrius van Phalerum oordeelt in het boek Peri hermèneias, dat wil zeggen Over de uiteenzetting, moet een al te lang uitgevallen brief niet meer een brief, maar een boek met een begroetingsformule aan het begin genoemd worden.Ga naar eind233. Wat men hier ook van denkt, het maakt mij niet zoveel uit. Mijn vaste voornemen was zo goed als ik kon bij te dragen tot jouw studiën, of, mocht ik daarin falen, je tenminste duidelijk te maken dat dat mijn bedoeling was. Dit is bij veel dingen die een tastbaar resultaat vereisen te weinig, maar bij de vriendschap, waar de intentie als het resultaat geldt, kan niets meer geëist en niets groters gepresteerd worden. Om je ook van mijn lotgevallen op de hoogte te stellen, ik ben op 2 mei in Heidelberg aangekomen. Mijn vriend de bisschopGa naar eind234. heeft me vriendelijk ontvangen en belaadt me zeer overvloedig met alle blijken van goede vriendschap. Kijk eens wat een rare gedachte, of | |
[pagina 145]
| |
beter, wat een dwaasheid: ik heb besloten Hebreeuws te leren. Alsof ik nog niet voldoende tijd en moeite heb verspild met de paar woordjes Grieks die ik ken! Ik heb een leraar gevonden die een paar jaar geleden tot ons geloof is bekeerd. De joden kenden hem de eerste plaats toe op alle terreinen van hun geleerdheid en wetenschappen, en wanneer ze tot een twistgesprek over het geloof werden uitgedaagd, plachten ze hem naar voren te schuiven om met onze geleerden in het strijdperk te treden. De bisschop heeft hem ten behoeve van mij als kostganger in zijn huis opgenomen. Ik zal wel merken tot hoeveel ik nog in staat ben. Ik hoop dat ik nog iets kan bereiken, en misschien zal ik slagen juist dankzij die hoop. Johannes Rink heeft mij van je vervelende lotgevallen verteld, die je getroffen hebben op een terrein dat je naar ik zeker weet het minste gewild had. Ik weet niet of ik jou lot betreur of de slechtheid van die ander, maar bedroefd was ik en ik had jouw leed beschreven in een elegie, een zeer passende dichtvorm voor dergelijke rouwklachten, als ik rustig en evenwichtig genoeg geweest was om mijn handen en geest tot schrijven te kunnen zetten. Zend me alsjeblieft iets van de zangstukken die je gecomponeerd hebt, iets wat af is en wat je met een aanbeveling aan het publiek gepresenteerd wil zien. We hebben hier ook zangers, bij wie ik jouw naam regelmatig laat vallen. Hun dirigent componeert liederen voor negen en zelfs voor twaalf stemmen. Van zijn composities voor drie of vier stemmen heb ik echter niets gehoord, wat me erg beviel. Nu wil ik mijn smaak niet als een kundig oordeel beschouwd zien, want het is best mogelijk dat ze beter zijn dan ik kan snappen. Gegroet, en wees ervan overtuigd dat ik je beste vriend ben. Wil je in mijn naam de hooggeachte en zeergeleerde magister Ambrosius Dinter groeten, evenals onze wederzijdse vriend Nicolaus Haga en jouw buurman, de allervriendelijkste magister Jacobus Crabbe? Maar doe vooral de hartelijke groeten aan Johannes Rink, die alleraardigste jongeman die zo op jou gesteld is. De versjes die ik naar je gestuurd had, heb ik nog eens opnieuw bekeken. Ik heb in ‘Anna moeder’ drie of vier fouten gevonden, omdat door de schuld van de zetter letters waren omgewisseld.Ga naar eind235. Ik heb ze gecorrigeerd en stuur om deze reden het bijgesloten boek mee, zodat je de verbeteringen kunt aanbrengen in je eigen exemplaar. Zorg dat dit materiaal samen met deze brief gegeven wordt aan Adam Jordanus, een reguliere kanunnik in de Heilige Martinuskerk te Leuven. Nogmaals de allerbeste groeten. Geschreven te Heidelberg, 7 juni 1484. Stel me via de persoon die je deze brief aflevert precies en volledig op de hoogte van al je wederwaardigheden. |
|