De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids
(1997)–Remieg Aerts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
InleidingWie de middelbare school heeft doorlopen, is waarschijnlijk ooit bij het vak Nederlands het jaartal 1837 tegengekomen: de oprichting van het tijdschrift De Gids, ook wel de ‘blauwe beul’ genoemd om de scherpte waarmee auteurs als E.J. Potgieter, R.C. Bakhuizen van den Brink en Cd. Busken Huet de jansaliegeest van hun tijd kastijdden. Met het verschijnen van dit maandblad werd ‘een tijdperk van weifeling en lauwheid’ overwonnen en ‘lichtte [...] een nieuwe dag voor onze Letteren aan’.Ga naar eind1 Het werkte aan ‘de opbouw van ons volk’.Ga naar eind2 Hier kreeg de Romantiek een Nederlandse vorm, geïnspireerd door de grootheid van de Gouden Eeuw; hier verzamelden zich de vernieuwende krachten in vooruitstrevende geest. Helaas (zo heet het in de gevestigde voorstelling) verviel ook dit blad op den duur tot gezapigheid en terecht werd het daarom in 1885 gepasseerd door De Nieuwe Gids van Kloos, Van Eeden en Verwey. Desondanks hield het de reputatie ‘belangrijk’ te zijn. Bij elk jubileum heette het ‘voornaam’ en ‘eerbiedwaardig’. Toen De Gids een eeuw bestond gold hij als gewaardeerd bolwerk van traditie en objectiviteit, een ‘aristocratische intellectueel’ die door zijn ‘bezonken ernst’ representatief was ‘voor den cultureelen geest van ons land en ons volk’.Ga naar eind3 In 1987 vierde het tijdschrift, inmiddels een van de langstbestaande periodieken van deze aard in de wereld,Ga naar eind4 op gepaste wijze zijn honderdvijftigste verjaardag: als ‘cultuurmonument’, met een receptie in het Rijksmuseum, bijgewoond door Hare Majesteit de Koningin. Dit ter rechtvaardiging van een studie die niets te vroeg komt. Al bij het eeuwjubileum keek een van de kranten verlangend uit naar ‘de dissertatie [...] over “De Gids en het Nederlandsche cultureele leven in de negentiende eeuw”, die nu toch ongetwijfeld zal moeten komen’.Ga naar eind5 De wens is vaker geuit. Dat niemand zich heeft gezet aan de verwezenlijking ervan zou te maken kunnen hebben met het probleem dat de aard van het tijdschrift oplevert. Behalve letterkunde bevatte De Gids in alle perioden ook wetenschap, politiek en bijdragen over maatschappelijke en levensbeschouwelijke zaken. Vanaf het begin is het blad in verband gebracht met een bredere beweging dan die van de letterkunde alleen. ‘Inderdaad’, schreef Stuiveling in zijn overzicht van een eeuw Nederlandse letteren, ‘is de Gids het orgaan geweest van het liberalisme in de literatuur’.Ga naar eind6 Dat was goed maar nog te beperkt gezien. In feite was de literatuur deel van een geheel van ideeën, waarden en intellectuele stijl dat men kan karakteriseren als ‘liberaal-burgerlijke cultuur’. De Gids is te beschouwen als een manifestatie daarvan. Dat bedoelt de ondertitel van dit | |
[pagina 12]
| |
boek: ‘liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids’. ‘Onbekrompene vrijheid, voortgaande ontwikkeling, afwerpen van kluisters van verouderd gezag en verouderde vormen, onafhankelijkheid jegens iedere meening, die niet op helder bewustzijn berustte’, dat was wat de jonge Bakhuizen van den Brink bewonderde in het essayistisch werk van de Leidse classicus Jacob Geel dat hem en zijn mederedacteur Potgieter als een model voor ogen stond. Het bood de recensent nog meer: ‘individualiteit’ en het voorbeeld van ‘laisser faire’ in de wetenschap. In een bespreking als deze, van de bundel Onderzoek en Phantasie (1838), komen allerlei wendingen voor die men gewoonlijk associeert met de liberale gedachte.Ga naar eind7 Wat Bakhuizen hier omschreef, was een houding, een algemene toepassing van vrijheid en onderzoek. De Gids vertegenwoordigde voor 1840 een voor-politieke fase van liberaal denken. Het blad wilde vrijzinnigheid en ontwikkeling op elk gebied bevorderen maar achtte de onpartijdige opstelling die hoorde bij een open geest nog onverenigbaar met uitgesproken staatkundige opvattingen. Vanaf 1840 begon de redactie steun te geven aan degenen die het liberalisme ook gingen maken tot een programma van staatkundige vernieuwing, nodig om die vrije ontwikkeling te kunnen realiseren. Hoewel politiek op zichzelf altijd een kleine rubriek is geweest in dit tijdschrift, heeft de loyaliteit aan de liberale partij of partijen sinds de jaren 1840 ruim een eeuw lang een stempel gedrukt op de redactionele beleidskeuzen. Zo werd De Gids geleidelijk een verzamelplaats van degenen die zich als vrijzinnigen of liberalen in ruime zin beschouwden. Daardoor raakte hij tevens verbonden met een herkenbaar sociaal milieu, waarvan hij in de tweede helft van de negentiende eeuw de stemmingen en opvattingen ging representeren: relatief vrijzinnige, protestantse, goed opgeleide, maatschappelijk leidinggevende grootburgers. Deze studie wil tonen dat de schijnbaar heterogene inhoud van dit tijdschrift een samenhangende betekenis krijgt wanneer men die inhoud interpreteert als veelvormige uiting van liberalisme of van een liberaal-grootburgerlijke kring. Deze interpretatie verleent De Gids niet alleen synchroon maar ook diachroon samenhang. Anders dan de gevestigde literatuurhistorische voorstelling suggereert is er geen echte breuk tussen een vooruitstrevende literaire Gids van de beginjaren onder Potgieter en Bakhuizen en een aan wetenschap en maatschappij gewijde Gids later, vanaf 1843 of 1848 of 1865. Vanaf het begin en ondanks alle veranderingen die het blad doormaakte werden de inhoud en bedoeling steeds gemotiveerd door een liberalisme, dat zich voor 1865 wel strijdbaarder uitte dan daarna, toen het de gevestigde orde ging representeren. Het succes van De Gids als tijdschrift is bovenal te danken aan zijn associatie met de liberale beweging, die vervolgens in de tweede helft van de negentiende eeuw het socio-culturele establishment is gaan vormen. Het liberalisme is niet ontworpen als een stelsel en degenen die zich in het Nederland van de negentiende eeuw als liberalen beschouwden hebben nooit gepoogd dit alsnog te doen. Integendeel, zij waren afkerig van stelselzucht en toonden zelden de behoefte tot synthetiseren. Desondanks vertoont hun denken zoals het in De Gids tot uiting komt in bijdragen over de meest uiteenlo- | |
[pagina 13]
| |
pende onderwerpen onbedoeld een zodanige samenhang dat men kan spreken van een ‘doctrinair-liberale’ en burgerlijke cultuur.Ga naar eind8 Misschien juist omdat hun denken zoveel ongereflecteerde zekerheden bevatte, drong de stelselmatigheid ervan niet tot henzelf door. Vanaf de jaren 1880 is door tegenstanders en critici uit eigen kring het liberalisme gereduceerd tot een magere economische en politieke onthoudingsleer. Omdat de hele schaal van het maatschappelijk leven veranderde en allerlei vooronderstellingen waarop de liberaal-grootburgerlijke cultuur van de voorafgaande decennia gebaseerd was stilzwijgend in onbruik raakten, verdween vrij snel het begrip van wat die cultuur geweest was. Voor de hedendaagse beschouwer, die geen partij is en voor wie de toenmalige axioma's niet meer vanzelfsprekend zijn, rijst dit geheel van levensbeschouwing, esthetiek, politiek denken en ‘intellectuele stijl’ weer op uit de vele jaargangen van De Gids. Dit boek gaat uit van de gedachte dat een tijdschrift een plaats is waar cultuur tot stand komt. Liberale cultuur is niet cultuur naast, van of rond het politieke en economische liberalisme: het is liberalisme als cultuur, of zo men wil als ideologie opgevat.Ga naar eind9 Liberalisme is altijd meer geweest dan een staatkundige richting en een economisch stelsel. Het politieke en economische vormen slechts aspecten van een ideologie die het vertrouwen in vrije ontwikkeling op elk gebied tot kern heeft. Dit geloof in vrije ontwikkeling heeft zijn wortels in een visie op de geschiedenis, de natuur en de mens. Dit maakt het liberalisme tot een allereerst cultureel fenomeen.Ga naar eind10 Daarnaast is het inderdaad in de negentiende eeuw tot een politieke richting geworden en vervolgens ook tot de partij van een bepaald sociaal milieu. Het liberalisme als ideologie heeft eigenlijk pas gestalte gekregen in en door intellectuele centra als het tijdschrift De Gids. Dat wil niet zeggen dat er in Nederland geen liberalisme was geweest zonder De Gids maar enkel dat men kan zien hoe zich in de vele opstellen, recensies en commentaren die dit blad bevatte, in zijn thematiek en in de discussies waaraan het deelnam zoiets als een liberale denkwereld ontvouwde. Dit impliceert dat De Gids geen ‘spiegel’ was van min of meer statische grootheden zoals het liberalisme of de Nederlandse cultuur van de negentiende eeuw. Dit zijn namelijk niet werkelijk statische grootheden die zich ten voeten uit laten weergeven. In het huidige pers- of cultuurhistorische onderzoek daagt het inzicht dat de spiegelmetafoor achterhaald is.Ga naar eind11 De betrekking tussen media en cultuur is veel dynamischer of wezenlijker.Ga naar eind12 Recent onderzoek maakt bijvoorbeeld zichtbaar dat de ‘culturele infrastructuur’ (het geheel van instellingen, media en voorzieningen) door de mogelijkheden en beperkingen die zij schept voor het ontwikkelen en verbreiden van cultuur, mede de inhoud daarvan bepaalt.Ga naar eind13 Daarnaast ontstaat de laatste jaren een nieuwe opvatting van cultuur als ‘representatie’, dat is, kort gezegd, het geheel van manieren waarop mensen zin en betekenis geven aan de werkelijkheid.Ga naar eind14 Beide vernieuwingen tenderen naar een dynamische voorstelling van cultuur als iets dat in voortdurende discussie en communicatie, in en door allerlei ‘media’ gevormd wordt. Scherp gesteld: geen cultuur zonder communicatie waardoor mensen betekenis aanbrengen en hun wereld structureren en van hiërarchie | |
[pagina 14]
| |
voorzien. Drukwerk van allerlei soort vormde in de negentiende eeuw, misschien meer dan in enige andere tijd, een belangrijk medium voor deze scheppende gedachtewisseling. Boeken, pamfletten maar vooral kranten en tijdschriften creëren een ‘openbare sfeer’, de ruimte waarin ideeën, waarden en smaak onderwerp van gesprek en beïnvloeding kunnen worden. Door hun opzet, hun niveau, hun vorm en allerlei andere elementen bepalen deze media welk publiek toegang heeft tot zulke discussies, welke onderwerpen bespreekbaar zijn en welke rangorde er is in onderwerpen. Zij bepalen, met andere woorden, hoe ruim of beperkt de openbare sfeer en daarmee de ‘publieke opinie’ is. Het is niet alleen de periodieke pers die de openbare sfeer schept. In de negentiende eeuw waren ook de vele genootschappen en verenigingen, scholen en universiteiten, kerken en koffiehuizen plaatsen waar ideeën en waarden gevormd en verbreid werden. Maar boeken en vooral periodieken hebben in dit geheel een bijzondere plaats. Zij dienden de genootschappen, kerken en onderwijsinstellingen weer tot orgaan of podium. Tijdschriften fungeren tegelijk als broedplaatsen van ideeën en waarden, als discussiepodia en als distributeurs. Behalve een openbare sfeer scheppen zij ook hun eigen publiek. Dat een tijdschrift voldoende succes heeft om te overleven en er dus blijkbaar in geslaagd is een publiek te bereiken betekent namelijk niet per se dat het een afspiegeling vormt van de meningen van een bestaande maatschappelijke, politieke of culturele kring. Het betekent dat het in staat is gebleken een publiek te formeren dat nog niet als groep bestond maar zich in de boodschap van het blad herkent of ervoor gewonnen wordt. Tijdschriften ontwerpen publieksgroepen, deels door een combinatie van hun prijs, niveau, boodschap en soort van informatie, deels door zelf bepaalde stratificaties te suggereren, zich tot een vermeend publiek te richten of namens de ene groep over andere groepen te spreken. Of dat veronderstelde publiek overeenkomt met de werkelijke lezers is een andere vraag, die echter losstaat van deze scheppende functie van de media.
Het belang van De Gids als onderzoeksobject lijkt onomstreden. Het betreft hier een tijdschrift met een bijzonder duurzame plaats in de Nederlandse cultuur en een tamelijk constant prestige. Vooral historici en neerlandici gebruiken het veel als bron. Vaak worden artikelen en recensies in dit blad aangehaald als kroongetuigen van hoe ‘men’ in het verleden dacht over het ene of andere onderwerp. Het blad lijkt de publieke opinie in het negentiende-eeuwse Nederland of minstens een deel daarvan te representeren. Het geldt als ‘belangrijk’. Deze studie laat zien hoe men zich die belangrijkheid moet voorstellen. Het heeft weinig zin te beweren dat De Gids zijn betekenis ontleent aan zijn intrinsieke kwaliteit. Kwaliteit is altijd relatief en elk oordeel daaromtrent wisselt met de tijd en met de criteria die de beschouwer wenst te hanteren. De eventuele waarde van de Gids-bijdragen verschilde bovendien per categorie en per periode. De importantie van het blad berust evenmin op de omvang van zijn pu- | |
[pagina 15]
| |
bliek of bereik. Dat was namelijk nooit groot: in de negentiende eeuw groeide het van tweehonderd tot uiteindelijk tegen de tweeduizend geabonneerden. Ook met deze getallen in de hand is het publieksbereik moeilijk te bepalen omdat niet bekend is hoeveel leesgezelschappen en (semi-openbare) leesinrichtingen er onder die abonnees waren, noch hoeveel potentiële lezers deze kringen herbergden. Het bereik zal mogelijk tussen de duizend en maximaal tienduizend lezers geweest zijn. Daarmee was De Gids ook in de vorige eeuw geen groot blad. In zijn beginperiode hadden sommige concurrenten drie keer zoveel abonnees. Aan het einde van de eeuw, toen dit algemeen-culturele maandblad in zijn categorie waarschijnlijk het grootste was, werd het getalsmatig ruim overvleugeld door de geïllustreerde familieweekbladen en de dagbladpers, die zich pas in deze tijd duidelijk in publieksomvang ging onderscheiden. Wat zijn publieksbereik betreft deed De Gids overigens relatief niet onder voor het merendeel van soortgelijke buitenlandse bladen. Maar dat is allemaal minder relevant. Om invloedrijk te zijn hoefde een blad als De Gids geen grote kring te vertegenwoordigen in een tijd toen de toon in het maatschappelijke en culturele leven en de politiek bepaald werd door een betrekkelijk homogene bovenlaag. Het tijdschrift was belangrijk voor zover het uitging van personen die tot deze groep behoorden en gelezen werd in of uiting gaf aan deze leidende kringen. Belangrijk was het ook omdat het prestige bezat. De Gids heeft als het ware zichzelf status gegeven en met de sociale stijging van de groep die in of door het blad aan het woord kwam is die status gestegen. Doordat het personen vertegenwoordigde die aanzien bezaten en op allerlei gebied de toon aangaven verkreeg het niet alleen status maar werd deze ook via bijvoorbeeld de (literatuur)geschiedschrijving bevestigd en verbreid. Geaccepteerd prestige schept een werkelijkheid: door zijn status wás het tijdschrift inderdaad gezaghebbend, ongeacht wat het concreet in de politiek of de literatuur wist te bereiken. De Gids is dus een ‘belangrijke’ bron omdat hij de denkwereld articuleerde van een in de toenmalige verhoudingen toonaangevende kring. Het blad was typisch het product van negentiende-eeuwse intellectuelen. Er is veel getwist over de vraag in hoeverre het moderne begrip ‘intellectuelen’ van toepassing is op vroegere perioden. De verwarring hieromtrent is vooral het gevolg van de polemische situatie waarin deze aanduiding ontstaan is.Ga naar eind15 Maar als intellectuelen auteurs zijn die zich buiten de veilige kring van hun eigen werkzaamheden en specialisaties uit een gevoel van verantwoordelijkheid voor de maatschappij en de cultuur uitspreken over allerlei kwesties van publiek belang, dan bestaat de moderne intellectueel al ten minste sinds de achttiende eeuw. Aan het einde van de negentiende eeuw is de kritische intellectueel als het ware opnieuw uitgevonden toen vakspecialisatie een einde leek te maken aan een geïntegreerde politiek-culturele werkzaamheid die gedurende de hele eeuw vanzelfsprekend was geweest. Met een gelukkige term zijn de Victoriaanse intellectuelen getypeerd als public moralists. Zij waren kritisch maar bleven in een zekere verstandhouding met het burgerlijk publiek waarop zij wilden werken. Zij traden op uit een besef van verantwoordelijkheid bin- | |
[pagina 16]
| |
nen de grenzen van de bestaande orde. Zij spraken met autoriteit, in opdracht van de tijd, het algemeen belang of universele waarden.Ga naar eind16 Zulke burgerlijke intellectuelen vormden ook de kring rond De Gids. De auteurs die hier het woord namen waren dichters en letterkundigen, hoogleraren in allerlei disciplines, politici en hoge ambtenaren, officieren, artsen, advocaten en kooplieden. Wat hun cultuur eenheid verleende, is dat zij elk in hun persoon een aantal van deze hoedanigheden verenigden. Zij waren tegelijk koopman, letterkundige en bestuurder, of hoogleraar, letterkundige en politicus, bewogen zich nog met gezag op allerlei vakgebieden en vormden het bestuur van tal van organisaties. Als in dit boek gesproken wordt over ‘de kring van De Gids’ betreft het in eerste instantie de redacteuren en de auteurs die zich blijkbaar voldoende met het blad verwant voelden om erin te willen publiceren. In tweede instantie vormt ook het lezerspubliek deze kring. Nog moeilijker dan de omvang is de samenstelling van dat publiek te bepalen. Er zijn geen archieven met gegevens over de geabonneerden bewaard gebleven en als ze er geweest waren konden ze toch geen volledig zicht geven op het publiek. Daartoe zou allerlei aanvullend onderzoek nodig zijn naar de leden van geabonneerde leesgezelschappen, de gebruikers van leesinrichtingen en de leen-lezers in boekwinkels. Aandacht voor de ‘leescultuur’ in het verleden en het uitproberen van ingenieuze en bewerkelijke methoden om werkelijke of potentiële lezers te achterhalen nemen een belangrijke plaats in binnen het productieve onderzoeksgebied van de ‘boekgeschiedenis’. Sedert een jaar of tien is dit onderzoek ook in Nederland ter hand genomen.Ga naar eind17 Welke mogelijkheden er zijn voor een reconstructie van het Gids-publiek heb ik elders geschetst en de resultaten ervan vindt men verspreid in dit boek.Ga naar eind18 Het beoogde of vermeende publiek kan worden afgeleid uit een combinatie van de prijs, het niveau en de inhoud van het tijdschrift, de prospectussen van de uitgever en het advertentiemateriaal dat De Gids vanaf 1860 bevatte. Anders dan bij de aanschaf van een boek verbindt men zich als tijdschriftabonnee voor een langere tijd, in dit geval aan een vrij duur blad dat aan de lezers hoge intellectuele eisen stelde en zich duidelijk profileerde als liberaal, protestants en burgerlijk. Er was kennelijk een groep lezers die beantwoordde aan dit signalement, dat ook door het advertentiemateriaal min of meer bevestigd wordt. Feitelijke lezers van het blad vertonen zich in (incidentele) lezersbrieven en inzendingen, kopers in boekhandelsadministraties en lezersgroepen in de archieven van leesgezelschappen en in gegevens over het publiek van geabonneerde leesinrichtingen. Uit al dergelijke bronnen is materiaal geput. Het blijft mager en heterogeen, maar het bevestigt in het algemeen het signalement van de impliciete of vermeende lezers.
Het is gebruikelijk De Gids te beschouwen als een vooral literair tijdschrift. Het blad wordt van oudsher behandeld in het kader van de literatuurgeschiedenis, vaak als onderdeel van de letterkundige werkzaamheid van Potgieter, Bakhuizen van den Brink, Beets, Heije, Busken Huet en anderen. Het geldt | |
[pagina 17]
| |
als symbool van de ‘herleving’ van de literatuur in de jaren 1830. Dat lijkt vleiend, maar het doet de ware betekenis van het blad geen recht. Het beeld is een erfenis van de negentiende-eeuwse literatuurgeschiedschrijving. Het heeft ingang kunnen vinden door een drietal samenvallende factoren. De eerste historici van de Nederlandse literatuur die in de late negentiende eeuw hun werken schreven, soms auteurs uit de sfeer van dit tijdschrift, hebben de voorstelling verbreid die De Gids zelf, door zijn literaire kritiek, in het leven heeft geroepen. Het kwam een invloedrijke Tachtiger als Verwey van pas het beeld van De Gids als revolutionaire literaire voorganger van De Nieuwe Gids te bevestigen. Daar komt bij dat zich in Nederland nooit een zelfstandige cultuurgeschiedschrijving gevormd heeft. Zo is de brede inhoud van een blad als De Gids verkaveld geraakt en is de literaire invalshoek sterk gaan overheersen. Met de vernauwing van het negentiende-eeuwse adjectief ‘letterkundig’ tot het esthetischer ‘literair’, een ontwikkeling die waarschijnlijk dateert van de beweging van Tachtig, is het tijdschrift terechtgekomen in een categorie waartoe het met ere maar zeker niet exclusief behoort. ‘Letterkundig’ was in de vorige eeuw ongeveer het equivalent van het tegenwoordige ‘algemeen-cultureel’. De schone letteren correspondeerden ongeveer met de literatuur in engere zin; letterkunde had nog de zeer ruime strekking van alle disciplines met uitzondering van de natuurwetenschappen of de zeer technisch behandelde wetenschap. ‘Letterkundig’ werd opgevat in de humanistisch-encyclopedische traditie en had meer betrekking op de filologische benadering dan op een bepaald soort teksten. De Gids is nooit in engere zin een literair tijdschrift geweest. Afgezien van de eerste jaren en enkele keren in de jaren 1890 (en een periode in de jaren 1950) vormden literatuur of zelfs alle kunsten samen nimmer de meerderheid van de inhoud. Gedurende vele decennia namen deze rubrieken een ondergeschikte plaats in en in sommige jaren ontbrak de bellettrie bijna geheel. Van het eerste nummer af omvatte De Gids al meer dan zelfs binnen de ruime opvatting van letterkunde paste. Maar dat niet alleen. Ook de auteurs die het blad in het kader van de literatuurgeschiedenis behandelden hebben altijd erkend dat het streven van De Gids naar ‘verheffing’ van de Nederlandse letteren geen doel op zichzelf vormde. Achter die letterkundige aspiraties bevond zich inderdaad steeds, de hele eeuw door, een programma van goed burgerschap. Het ideaal van een zuivere literatuur dateert in Nederland van de beweging van Tachtig en werd zelfs in deze kring niet algemeen gedeeld. De Gids heeft het nooit aangehangen. Dat wil zeggen, het blad wenste wel een literatuur met een zelfstandige waarde en huldigde obligaat de scheiding van het schone en het nuttige, maar het beschouwde het als vanzelfsprekend dat de kunst uiteindelijk een maatschappelijke en nationale verantwoordelijkheid had. Potgieter wilde de kunst ‘invloed [...] zien uitoefenen op de maatschappij onzer dagen’. Voor Bakhuizen van den Brink was ‘poëzij een krachtig uitvloeisel van den geest der natie’ en daardoor ook ‘weederkeerig een der krachtigste hefboomen [...] om tot nationale goedheid en grootheid het volk te verheffen’. De schrijver moest | |
[pagina 18]
| |
‘het leven der natie [...] in zich opnemen, opdat hij te zekerder op zijne tijdgenooten werke’.Ga naar eind19 Deze uitspraken zijn met vele uit te breiden. De Gids stelde hoge eisen aan literatuur, toneel en schilderkunst en bestreed de opvatting dat kunst slechts waarde had ‘voor zooverre zij de genoegens van het gezellig verkeer ten dienste staat’. Daaraan lag geen estheticisme ten grondslag maar een hoge opvatting van de verantwoordelijkheid van de kunst als standaard van nationale waardigheid en als opvoeder ‘van menschen en natiën en menschheid’.Ga naar eind20 Er zijn meer argumenten om de literatuur niet apart te plaatsen. Om te beginnen onttrekt zij zich naar vorm en inhoud voor een groot deel aan zuiver literaire categorisering. Veel karakteristieke bijdragen behoorden bijvoorbeeld tot het genre van de half verhalende, half beschouwende, moraliserend-programmatische schetsen of de satirisch-commentariërende poëzie. De grens tussen literatuur en betoog bleef tot ver in de negentiende eeuw diffuus. Daar komt bij dat de literatuur van De Gids - en dit geldt met enkele uitzonderingen eigenlijk voor de hele literatuur van de negentiende eeuw voor Tachtig - esthetisch geen ‘betekenis’ meer heeft. Of beter gezegd, haar esthetiek is een historisch verschijnsel geworden. Deze erkenning leidt inmiddels al tot een meer cultuurhistorisch of cultuursociologisch onderzoek van de oudere letterkunde.Ga naar eind21 Voor een deel heeft deze bredere benadering tot doel een nieuw soort waardering te wekken voor die literatuur door inzicht te geven in haar toenmalige functie en omstandigheden. Neutraler nog is de recente poging van Ruiter en Smulders de verwevenheid te laten zien van de Nederlandse literatuurgeschiedenis met de algemene socio-politieke en -culturele veranderingen van de laatste anderhalve eeuw.Ga naar eind22 In het licht van deze ontwikkeling binnen de neerlandistiek lijkt het alleszins gerechtvaardigd de literatuur in De Gids niet op zichzelf te beschouwen maar in nauwe samenhang met de andere bijdragen. Dit boek biedt dus geen kwalitatieve beoordeling of literair-technische behandeling van romans, verhalen en gedichten. Voor zover literair werk in De Gids deel uitmaakt van het oeuvre van schrijvers die in de canon van de literatuurgeschiedenis zijn opgenomen, is dat elders al gebeurd. Evenmin wordt in dit boek de literatuur aangezien voor een directe bron of weergave van toenmalige toestanden. Literaire thema's en motieven hebben nu eenmaal een bepaalde autonomie. In deze studie ligt de nadruk op de functie die men aan literatuur en literatuurkritiek toekende, op de poëticale opvattingen en op de receptie van schrijvers en stromingen. Het vaststellen van deze receptie, die tot uiting komt in de kritiek en in de literatuurkeuze van de redactie, is geen doel op zichzelf maar wordt steeds in verband gebracht met levensbeschouwelijke en ideologische keuzen.Ga naar eind23 De toespitsing op deze relatie brengt mee dat de behandeling minder systematisch zal zijn dan de tegenwoordige neerlandistiek waarschijnlijk voor wenselijk houdt. De winst ligt in een juister begrip van de functie die de toenmalige literatuur had. Deze kwestie raakt de grondslag van dit boek. Een tijdschrift als De Gids is meer dan een willekeurige bundeling van teksten. Het werd altijd bewust | |
[pagina 19]
| |
geleid door redacties die wisten wat zij wel en niet wenselijk vonden en die door het stelsel van coöptatie zowel samenhang als continuïteit vertoonden. Zij gaven door werk van eigen hand en van geestverwanten en door selectie uit het aanbod een zekere eenheid aan de inhoud. Zoals gezegd bewogen veel auteurs zich op verschillende terreinen tegelijk. Maar zelfs het aanbod was niet volstrekt willekeurig omdat inzenders konden weten tot wat voor blad zij zich richtten. Als historische bron geeft De Gids veel meer prijs wanneer men inderdaad alle onderdelen bij elkaar betrekt en zoekt naar verbindende of karakteristieke elementen in het toenmalige denken. Dit heeft niets te maken met metafysische tijdgeestconcepties. Het is gewoon onderzoek naar vaste, structurerende patronen, al of niet uitgesproken axioma's, ideologisch bepaalde keuzen en antwoorden op levensbeschouwelijke en socio-politieke problemen waarvoor men zich gesteld zag. Een tijdschrift is meer dan een verzameling deeloeuvres en meer dan een optelsom van bijdragen en meningen. Het is in zekere zin zelf een collectief oeuvre. Zo beschouwd heeft de onderzoeker de vrijheid meer te doen met zijn bron dan een louter inventariserende beschrijving te geven.Ga naar eind24 Hij hoeft ook niet steeds de contribuerende auteurs te volgen in hun betogen en hun ‘zelfuitleg’ maar kan hen in de kaarten kijken: wat verzwegen zij of waarvan waren zij zich zelf niet bewust? Wat was de overheersende intellectuele stijl in een bepaalde periode? Welke leidende metaforen structureerden hun wereld- en maatschappijbeschouwing? Was hun argumentatie historistisch, economistisch, juridistisch of biologistisch van aard? Hoewel dit boek geheel vanuit het materiaal is geschreven, is het geen beredeneerde inhoudsopgave van De Gids maar een poging het verschijnen en verdwijnen van thema's en benaderingen te laten zien. Deze keuze impliceert dat ik accenten heb geplaatst en lijnen heb aangezet die niet per se overeenkomen met de getalsmatige verhoudingen die in een bepaalde periode binnen het blad bestonden. Niet alle categorieën bijdragen laten zich in elke periode zinvol met andere in verband brengen of vertonen een betekenisrijke coherentie. Soms is een sprekend citaat gekozen uit een schijnbaar marginale recensie van een anonymus, omdat het een centrale gedachte verwoordt, terwijl de lezer anderzijds enkele bekende of voor een bepaald vakgebied belangrijk geachte Gids-bijdragen hier niet of nauwelijks besproken zal vinden. Ter vergelijking wordt in de meeste hoofdstukken wel aangegeven hoeveel bijdragen of ruimte het blad werkelijk wijdde aan rubrieken als de kunsten, geschiedenis, wetenschappen, levensbeschouwelijke en maatschappelijke vraagstukken en politiek. Deze cijfers vormen enige correctie maar men moet ze niet verabsoluteren, want heel ‘hard’ zijn de categorieën niet. Veel bijdragen kunnen afhankelijk van het gekozen gezichtspunt onder verschillende rubrieken worden geboekt. De registers van De Gids bieden wat dit betreft geen steun; de daar gemaakte ordening is evenzeer arbitrair. De oorspronkelijke selectie van teksten voor dit onderzoek omvatte redactionele stukken, vaste rubrieken en zoveel mogelijk de bijdragen van redacteuren en van regelmatige of kennelijk gewaardeerde medewerkers. Van het begin af ging de aandacht vooral uit | |
[pagina 20]
| |
naar vier onderwerpen waarover De Gids informatie bevatte: de ontwikkeling van het liberalisme, het nationaal besef, het kolonialisme en de receptie of doorwerking van wetenschappelijke theorieën. In de loop van het onderzoek zijn deze onderwerpen, hun samenhang en de eraan ten grondslag liggende concepties steeds meer de keuze en het gebruik van de teksten gaan bepalen. Het voor deze studie gebruikte materiaal omvat ten eerste de jaargangen 1837 tot 1896 van De Gids en ondersteunende secundaire literatuur. Het archief van de redactie (verder: AG), dat deel uitmaakt van de collecties van de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde te Leiden (Ltk 1888) en bewaard wordt in de Leidse Universiteitsbibliotheek (UBL) toont wat er achter de schermen gebeurde. Men vindt er het redactiebeleid en personele kwesties, oordelen over toegelaten of afgewezen stukken, correspondentie met auteurs en soms reacties van lezers. Het archief is in de negentiende eeuw tamelijk slecht bijgehouden. Het is onregelmatig gevuld en telt veel mager gedocumenteerde perioden. Pas vanaf 1916 biedt het een betrouwbaar zicht op de gang van zaken. Ik heb daarom ter aanvulling veel gebruik gemaakt van particuliere archiefcollecties en al of niet uitgegeven correspondenties van Gids-redacteuren en enkele prominente medewerkers. Het redactiearchief bevat niets van voor 1840. Voor deze periode, maar eigenlijk wel tot 1865, is men aangewezen op de collectie-Potgieter en zijn correspondentie die bewaard wordt in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek (UBA). In voorbereiding is een documentatie van de oprichting, de redactievoering en een aantal inhoudelijke aspecten van De Gids tot en met 1843. De samensteller van deze documentatie heeft mijn weergave van de feiten in afdeling een en twee van dit boek getoetst aan het door haar bijeengebrachte materiaal.Ga naar eind25 De voor de negentiende eeuw relevante collecties bevinden zich vooral in de UBA, UBL, het Algemeen Rijksarchief (ARA) en het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (NLMD) te Den Haag. Archieven van de Gids-uitgevers G.J.A. Beijerinck (tot 1840) en P.N. van Kampen (vanaf 1841) zijn helaas niet bewaard gebleven. Er is enkel wat correspondentie tussen Potgieter of de redactie en beide uitgevers, en wat materiaal betreffende deze uitgevers in de collecties van de Bibliotheek van de Vereeniging ter Bevordering van de belangen des Boekhandels (BVB) in de UBA. Restanten van het archief van de fa. P.N. van Kampen & Zn. bevinden zich in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) te Antwerpen. Om zicht te krijgen op werkelijke lezers en kopers van De Gids is aanvullend, steekproefsgewijs onderzoek gedaan in de archieven van een aantal boekhandels en leesgezelschappen. De opzet van dit boek is chronologisch. Het is geordend in vier ‘perioden’: een die aan de oprichting vooraf gaat en drie die bepaald worden door belangrijke momenten in de interne geschiedenis van het blad. Binnen die perioden is de stof gestructureerd in hoofdstukken die telkens de ontwikkelingen binnen een of twee rubrieken (bijvoorbeeld literatuur, politiek of wetenschap) volgen. Deze hoofdstukken hebben aldus een zekere documentaire functie. Zij tonen wat De Gids zoal deed aan literatuur, politiek en andere onderwerpen. Het verhaal van die ontwikkelingen wordt echter hoofdzakelijk | |
[pagina 21]
| |
geordend naar de thema's, discussies en kwesties die in de betreffende periode op de voorgrond traden of onder de oppervlakte de inhoud meebepaalden. In dit boek staat de inhoud van het tijdschrift centraal. De institutionele aspecten, redactiekwesties en gegevens over het publiek worden niet afzonderlijk behandeld maar geïntegreerd in een doorlopend verhaal. Zij hebben een dienende functie. Door zijn onderzoeksobject maakt deze studie deel uit van de persgeschiedenis en in het bijzonder de tijdschriftgeschiedenis, in zekere zin ook van de expansieve boekgeschiedenis. Dit zijn echter weinigzeggende verzameltermen. Het tijdschriftenonderzoek levert globaal vier soorten publicaties op. Ten eerste bibliografische inventarisaties van periodieken per land, periode en type, of bibliografische beschrijvingen van een enkel blad. Ten tweede studies over de hoeveelheid, de verbreiding en het functioneren van tijdschriften in een land of periode, als onderdeel van het onderzoek naar de culturele infrastructuur van het verleden. De derde soort vormt een bijdrage tot de socio-culturele geschiedenis: hier worden meerdere bladen van een bepaald type (bijvoorbeeld de spectatoriale geschriften of jeugdtijdschriften) gebruikt om de opvattingen en de denkwereld van een bepaalde groep of tijd te tonen. Ten slotte zijn er de monografieën van een enkele periodiek. Dit genre wordt al sedert ongeveer een eeuw beoefend, zonder duidelijke methode en met mindere of betere resultaten. Het is verwant met de biografie en de instellingsgeschiedenis. Het levert meestal inventariserende, beschrijvende, cultuurhistorische studies op. De Gids is een tijdschrift van het ‘algemeen-culturele’ type dat in de tweede helft van de achttiende eeuw is ontstaan maar behoort in het bijzonder tot het internationale, negentiende-eeuwse soort van de reviews of revues. Dit waren algemeen-culturele periodieken van en voor een intellectuele elite die meestal de ambitie hadden de standaard of representant te zijn van een nationale cultuur.Ga naar eind26 Van dit type bladen bestaan geen recente monografieën die als model kunnen dienen. Naar zijn inhoud levert dit boek een bijdrage aan verschillende disciplines of onderzoeksgebieden: literatuur- en wetenschapsgeschiedenis, de koloniale geschiedenis en de studie van de politieke cultuur. Het genre waartoe het echter bovenal behoort, is dat van de intellectuele geschiedenis: de studie van de intellectuele inventaris van een historische periode of een milieu, de gangbare opvattingen, de stijl van denken en de invloed die kunst, wetenschap en levensbeschouwing op elkaar uitoefenden.Ga naar eind27 De letterheren is een boek over negentiende-eeuws denken.
Tot slot: waarom blijft deze geschiedenis van De Gids beperkt tot de negentiende eeuw? Het feit dat het tijdschrift tot op de huidige dag bestaat, pleit niet per se tegen deze begrenzing. Elke cesuur heeft iets willekeurigs. Door de gekozen opzet heeft de behandeling van alleen de negentiende eeuw al een aanzienlijke omvang gekregen. Maar de keuze om dit verhaal af te ronden ongeveer aan het einde van die eeuw komt primair voort uit de gedachte die deze tijdschriftgeschiedenis eenheid verleent: de interpretatie van De Gids als | |
[pagina 22]
| |
manifestatie van een liberaal-grootburgerlijke cultuur. Deze situatie, van een betrekkelijk kleine, liberaal gezinde, grootburgerlijke intellectuele bovenlaag die prestige bezat en toonaangevend kon zijn op verschillende levensterreinen tegelijk, is ongeveer met de opkomst van De Gids, en vooral vanaf 1848 ontstaan. Aan het einde van de negentiende eeuw begonnen de omstandigheden te veranderen die de betekenis van deze groep en de relatief grote invloed van een tijdschrift als De Gids mogelijk hadden gemaakt. Door specialisatie, professionalisering en de nieuwe ‘politisering’ van de politiek verdween de negentiende-eeuwse intellectueel en verslapte de band tussen cultuur en politiek. De beweging van Tachtig maakte op termijn een eind aan de dienende maar daardoor tevens geïntegreerde functie van de literatuur. De opkomst van de democratie en de verzuiling beëindigde op den duur de politieke en maatschappelijke dominantie van de liberale grootburgers. Het verschijnen van de massapers marginaliseerde het soort tijdschriften waartoe De Gids behoorde. De kring rond het blad werd minder dan voorheen een netwerk dat zich gemakkelijk op cultureel, maatschappelijk en politiek gebied kon doen gelden. Dit alles ging natuurlijk geleidelijk. Hier is ervoor gekozen de cultuur van de ‘letterheren’ af te sluiten op het moment dat zijzelf beseften dat de hoogtijdagen van hun liberalisme voorbij waren. Tegelijk erkenden zij dat de literatuur voortaan een zelfstandige plaats had. Ook over De Gids na 1900 kan men een boek schrijven, maar het zal een ander boek zijn, omdat het tijdschrift minder cohesie vertoont. De letterheren sloten een eeuw af van betrekkelijk kleinschalige verhoudingen. Daarmee wil dit boek gelijk een pleidooi zijn voor een andere visie op de negentiende eeuw: misschien was zij minder de voorbereiding van de cultuur en samenleving van de twintigste eeuw dan een wereld op zichzelf. De moderniteit die de heren van De Gids zo enthousiast vertegenwoordigden is inmiddels vreemd geworden, hun eeuw boeiend maar ver weg. |
|