Gedichten. Deel 3a. Apparaat

[823] Gobelin

Overlevering

M^1	Manuscript, H-49.
T	Ad interim 6 (oktober 1949), p. 268.
M^2	Typoscript, kopij D^1, H-50.
P	Proef D^1, H-51.
D^1	Mascotte, p. 12.
M^3	Kopij D^2, H-112.
D^2	Cryptogamen 4, p. 52.
M^4	Kopij D^3, H-122.
D^3	Verzamelde gedichten, p. 753.

Datering

Vóór oktober 1949

Leestekst

T

Varianten en correcties

M¹ a-e potlood

Titel	M^1	a	[ontbreekt]
		c	Gobelin
	T-D^3		|	|

1	M^1	a	Of ze vanuit een blauw gordijn begonnen
		b	[	],
	T-D^3		|		|

2	M^1	a	zongen die morgen vogels voor het raam.
	T-D^3		|	|

[p. 648]

3

M^1

b

Tapijt

[ ◦

]

in een

Middeleeuw

gesponnen

d

[

]

diep

[

]

m[iddeleeuw]

[

]

e

[

],

[

],

T-D^3

|

|

4	M^1	b	nam weer natuur en		de		g[xxxxxx]te	aan.^+
		b	[			]	geboorte	[	]
		c	[	]	wereldwording			[	]
	T-D^3		|						|

4/5

M^1-D^3

[strofewit]

5	M^1	b	maar	heel het uur		is	door de hand bedwongen,
		b	[		]{	ligt}	[	]
		d	[		]	lag	[	]
	T-D^3		Maar	|				|

6	M^1	b	die het in zijn patronen		stil		deed		staan.
		b	[			]{	doet}		[		]^+
		b	[	]	[deed] be[staan.]
		c	[	]	deed vergaan.
		c	[	]	strak liet staan.
		c	[	]	liet			be[staan.]
	T-D^3		|	|	deed			|		|

7	M^1	b	Tijdeloos		klaterden	de waterbronnen;
		c	[	][	klater]en	[	]
		d	[	][	klater]d[en]	[	]
	T-D^3		|				|

8	M^1	b	hetzelfde weefsel maakte zon en maan.
		c	kweekte het licht een doodstil filigraan.
	T-D^3		|	|

8/9

M^1-D^3

[strofewit]

9	M^1	b	Zo is mij uwe tegenwoordigheid	.^+
		d	[	]:^+
	T-D^3		|		|

10	M^1	c	Op	het stramien van wat niet wederkeert
		d	o[p]	[	]
	T-D^3		|		|

11	M^1	c	weven de feiten onzer liefde voort
		e	[	],
	T-D^3		|		|

12	M^1	c	alsof	het een bij 't andere behoort
		d	omdat	[	]
		e	[		],
	T-D^3		|			|

+ [? door g[xxxxxx]te]

+ [? door doet en deed]

+ [? door tegenwoordigheid]

+ [? geschrapt]

[p. 649]

13	M^1	c	zoals het in de boeken wordt geleerd
	T-D^3		|	|

14	M^1	c	over de wet der		gelijktijdigheid.
		e	[	]	simultaniëteit.
		e	[	]	[simultani][teit.]
		e	[	]	[simultani]ë[teit.]
	T		|			|
	M^2-D^3		|	|	simultaniteit.
			[? in fase d door M^1, r. 11-14;? vervolgens (fase e) geschrapt]

Commentaar

^1

De datering van dit gedicht, [824] ‘Pand’ en [825] ‘Huiszoeking’ is gebaseerd op de publicatie in Ad interim. Op 9 september en 4 oktober 1949 stuurde Achterberg een onbekend aantal gedichten aan Jaap Romijn. Waarschijnlijk hebben tot deze zendingen de gedichten voor Ad interim behoord, mogelijk ook de gedichten die in De gids zouden worden gepubliceerd (zie [826] ‘Parhelium’, noot 3). Zie verder § 36.2.1.