Zie [421] ‘Schaatsenrijder’, noot 1. Eerder had Achterberg een (wellicht nog niet geheel voltooide) versie van dit gedicht al laten lezen aan H. Keilson, waarna hij hem op 11 oktober 1941 schreef: ‘Het gedicht “Memphis’ zend ik U eenvolgende keer, als U dat goed vindt: wil er nog even met Eddy over hebben, n.l. dat “ténébreuze”, en over de andere.’ Zie verder § 12.1.
2
In een brief van 22 april 1944 vroeg Achterberg aan Jan Vermeulen: ‘Hoe schrijf je hiëroglyphen?’ Vgl. het apparaat, r. 2.
3
In P1, r. 11 heeft Achterberg onder de s van tesamen een streepje geplaatst. Dit voorstel tot correctie werd in blauwe ballpoint (door S. Heynemann) doorgehaald.