Gedichten. Deel 3a. Apparaat

[90] ‘O ruiten mijner eenzaamheid’

Overlevering

M^1	Manuscript, in brief aan A. Dekker, 3 oktober 1929.
M^2	Manuscript, in brief aan R. Houwink, 14 oktober 1929.
T	Elsevier's geïllustreerd maandschrift 40.11 (september 1930), p. 196.
M^3	Manuscript, kopij D^1, H-1.
P^1	Proef D^1, H-2.
D^1	Afvaart, p. 30.
P^2	Eerste proef D^2, H-57.
P^3	Tweede proef D^2, H-58.
D^2	Oude cryptogamen, p. 22.
M^4	Kopij D^3, H-122.
D^3	Verzamelde gedichten, p. 38.

Datering

Vóór 26 september 1929

[p. 52]

Leestekst

M¹

Varianten en correcties

P² a gedrukt, b potlood

Titel	[ontbreekt] > Eenzaamheid T-D^3
5	glanzenvolle > glanzenvollen D^1
6	ter neder; > terneder, M^2-D^3
7	opgericht: > opgericht; P^2 a > [opgericht]: P^2 b-D^3
8	zich zelf > zichzelf M^3-D^3

Commentaar

^1

Dit gedicht zou in eerste instantie worden gepubliceerd in Opwaartsche wegen, samen met [89] ‘Het lied om doodswil’ (zie aldaar, noot 1). Op advies van Roel Houwink vroeg Achterberg dit gedicht echter terug en stuurde hij het aan Elsevier's geïllustreerd maandschrift. Op 14 oktober 1929 kon Achterberg Houwink meedelen dat het gedicht was aangenomen (‘ofschoon het Robbers fragmentarisch voorkwam’) en vroeg hij suggesties voor een titel. Waarschijnlijk heeft Achterberg uiteindelijk zelf de titel van het gedicht gekozen. Zie verder § 3.3.5.