| |
[89] Het lied om doodswil
Overlevering
M |
Manuscript, in brief aan A. Dekker, 3 oktober 1929. |
T |
Opwaartsche wegen 8 (1 oktober 1930), p. 326. |
D1 |
Zeven gedichten, p. 7. |
D2 |
Verzamelde gedichten8, p. 1000. |
| |
| |
| |
Datering
Vóór 26 september 1929
| |
| |
Varianten en correcties
1 |
mond, > mond T-D2 |
4/5 |
[geen strofewit] > [strofewit] T-D2 |
9 |
nóg > nog T-D2 |
9 |
zij -: > zij: - T-D2 |
9/10 |
[geen strofewit] > [strofewit] T-D2 |
15 |
voet > voet, T-D2 |
| |
Commentaar
1 | Dit gedicht heeft Achterberg, samen met [90] ‘O ruiten mijner eenzaamheid’, gestuurd na een eerdere zending aan Opwaartsche wegen (zie [71] ‘Weenen is even eenzaam’, noot 1 en 2). Op 26 september 1929 heeft Achterberg over dit gedicht bericht gehad van redacteur J. van Ham en stuurde hij - niet overgeleverde - afschriften aan Roel Houwink: ‘Van Ham stuurt mij een der twee nagezonden verzen terug, met de mededeeling dat dit in zijn tweede helft hem niet duidelijk is [...] laat ik ze U allebei nog eens geven, dan kunt U ze als U wilt vergelijken.’ Op 3 oktober 1929 stuurde Achterberg de gedichten in handschrift (M) aan Arie Dekker: ‘Ik heb gewacht met schrijven op een nader bericht uit Leiden: 2 verzen gehouden. [...] Beoordeel ze s.v.p., deze twee.’ Uiteindelijk werd alleen dit gedicht gepubliceerd in Opwaartsche wegen (zie [90] ‘O ruiten mijner eenzaamheid’, noot 1 en verder § 3.3.5). |
|
|