Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 526]
| |
[1016A] Anti-materie(aant.)Onder de laag van het verhuurde,
in het oorspronkelijk gemuurte,
knip ik de lichten aan. Het pand
doemt voor mij op, naar alle kanten
5[regelnummer]
intact; het toegewezen quantum
huisvesting van destijds,
zoals het uitgemeten stond
volgens de leggers bij 't kadaster:
eigendom, particuliere grond.
10[regelnummer]
Van het plafond valt een stuk pleister
en het behang krult op. De beits
aan radio en tafelvlak
vertoont de wasem mijner hand,
het vloertapijt een dameshak,
15[regelnummer]
krassen de kachelglans;
de politoer schemertoestand
tussen weefselstructuur en geest.
Deurknoppen werden sleets,
drempel en sleutelgat aftands.
20[regelnummer]
Gangmatten rafelen nog steeds
bij deze stage vitusdans.
Mijn elleboog leunt in de muur.
Vingers bespelen richelstof.
Knieschijven liggen voor het vuur
25[regelnummer]
of het de afgoden betrof.
Stoelkussens hielden vast
bekken en schouderkast.
Hoog op de tenen gaat een spoor
tussen de kamerdingen door.
30[regelnummer]
Tegen het raam een pluis gevonden,
zojuist per luchtpost afgezonden.
Een blad zit omgevouwen waar
je bent gebleven in een boek.
Toen kwam er onverwacht bezoek.
35[regelnummer]
Daar houdt zich de romanheld klaar
en zal ingrijpen aan het eind.
Over de rustbank mijn profiel
van achterhoofd tot hiel;
-ik, zo duidelijk omlijnd,
40[regelnummer]
dat hij alleen hoeft op te staan
en naar de slaapvertrekken gaan
om u te vragen of het licht
uit kan, de antichambre dicht.
|
|