Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 492]
| |
[976] Tuinbaas(aant.)De tuinbaas, met zijn valse bakkebaarden
en roodgeverfde konen, dribbelt rond
tussen de kassen en de kouwe grond;
een bolhoed op zoals vroeger mijn vader.
5[regelnummer]
Als ik hem spreken wil doet hij bedaarder
dan nodig is. Waarschijnlijk ruikt hij lont.
We lopen samen op. Ik hou m'n mond,
machtig in mijn gevoel van eigenwaarde.
Dan grijp ik onverwacht met beide handen
10[regelnummer]
de bakkebaarden; schud hem heen en weer.
Ze zitten vast. Hij bijt zich op de tanden
en lacht zowaar. Hij roept: schei uit meneer.
Ik draai mij om en laat hem bij de bloemen,
die hij zo goed in het latijn kan noemen.
|
|