Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd[965B] Tabor(aant.)Weilanden hebben avond. 't Is het uur
dat aan de dauw behoort, al uren lang.
Heilige geesten liggen in het lang
even boven de grond, van zweven puur
5[regelnummer]
en afgerond, vol innerlijke duur.
Een dieptewerking, die ik meeontvang
op het balkon, tegen het groot azuur,
blijft in het panorama aan de gang;
houdt het omhoog, met mij in samenhang
10[regelnummer]
en brengt de aarde op een lager plan;
een blauw laken, waar ik nog vee zien kan,
een torenspits, verdronken bos en schuur.
De sterren staan tussen ons ingezakt.
We vinden bij de hemel onderdak;
15[regelnummer]
verzamelen elkaar van de vier zijden.
Er is een cosmisch, onbegrensd verblijden.
Ik kom weer bij m'n eigen oorsprong aan
en nam u uit het andere vandaan.
|
|