Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 474]
| |
[951] Wandeling met tante(aant.)Als ik met tante op de weg loop is het net
alsof er iets in scène wordt gezet.
Wij gaan de kamer uit, maar bij de buitendeur
aarzelt ze uit instinct en krijgt een kleur.
5[regelnummer]
Ze heeft een hart van goud, boordevol kleine spelden,
die zich doorlopend op mijn lichaam melden.
Ze zegt: Napoleon, dat was nog eens een held
en slaat mij een kwartiertje uit het veld.
Tot ik haar troef met Kenau Simons Hasselaar.
10[regelnummer]
Dan krimpt het vrouwtje verder in elkaar.
Ze reikt, met hoed en al, nauwelijks tot mijn schouders
en spreekt daarom zo dierbaar van mijn ouders.
Ik zou haar in een bos kunnen verdonkeremanen
tussen de balken van twee zonnebanen.
15[regelnummer]
Waar het moest wezen of zij nimmer had bestaan.
Zo weinig ruimte kan een mens beslaan.
Ze werd heelhuids in 't rijk der elfen opgenomen
en hoorde voortaan bij de kwade dromen.
Alleen op weg naar huis kraaide misschien een haan.
20[regelnummer]
Maar dat had dan Napoleon gedaan.
|
|