Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 411]
| |
[846] Velodroom(aant.)Vannacht sloeg in mijn hart
een oude klop weer los:
(alsof ik werd getart)
ik keek in het vertrek
5[regelnummer]
waar ik niet kijken dorst
tot op dat ogenblik
en zag je niet direct
(de deur nog voor mijn borst).
Er lag een zwarte korst
10[regelnummer]
pap voor jaren gemorst
en jij had je verdekt
opgesteld in een hoek,
die men pas werd gewaar
wanneer men helemaal daar
15[regelnummer]
naar binnen toe gegaan
de deur had dichtgedaan.
Je was zo goed als zoek
achter een spinneweb.
Alleen je oog, een plek
20[regelnummer]
glinster van glas, bewoog
in zachte wiebeling
of je niet stond maar hing
en mij daarmee bedroog.
Je zou nu zijn getrouwd
25[regelnummer]
en wonen in een straat
met bel en brievenbus
en ergens in de stad
boodschappen doen misschien
of fietsen in het land
30[regelnummer]
naar een familielid,
door iedereen gezien.
Wat werd er van de fiets
die met je mee versleet?
| |
[pagina 412]
| |
Zij roestte langzaam op,
35[regelnummer]
een broos karkas, waar niets
meer aan verloren is
nu voor- en achteras,
bagagedrager, lamp,
spatborden, kettingkast,
40[regelnummer]
pedaal, ventiel en bel
je niet weerspiegelen
bij elke zonneschamp
onder het suizend feest,
dat rijwiel is geweest.
|
|