Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 406]
| |
[837] Sneeuwwitje(aant.)Sneeuwwitje ligt in glas gekist,
bij alle spiegels uitgewist
en opgegeven als vermist.
Omdat zij van de appel at,
5[regelnummer]
de mooiste die zij ooit bezat,
ligt zij in dit gestolde bad.
De jager, die haar in het bos
ombrengen moest, liet haar weer los;
de jager met zijn vederdos.
10[regelnummer]
Gifsnoer en haarkam konden niet
bewerken dat zij ons verliet;
de dwergen joegen door het riet.
Alleen een appel is te zoet,
dan dat een dwergenmond vermoedt
15[regelnummer]
wat hier de dood Sneeuwwitje doet.
Zij droegen haar tot op een berg.
Onderweg struikelde een dwerg
tegen de kist aan, zonder erg.
Zij ligt met hoge kleur totdat
20[regelnummer]
de prins haar twee ijshanden vat,
diep met zijn armen in het nat.
Dan schiet de appel uit haar keel
en stroomt het bloed weer als fluweel
door lichaam's fonkelend juweel.
25[regelnummer]
Hij zet haar voor zich op het paard.
Als zij hem in de ogen staart
ziet ze haar beeld daarin bewaard.
Nu gaat het in gestrekte draf.
Op vuurpantoffels danst voor straf
30[regelnummer]
de boze koningin naar 't graf.
|
|