Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
[155] De verdronkenen(aant.)(Naar een prent van Steinlen) Hun hoofden hebben zij bijeengelegd
dien laatsten nacht.
Voor zij te water gingen hebben zij gezegd:
vaarwel en wacht.
5[regelnummer]
En ieder is toen voor zich zelf verdronken, want een ander
kan niet voor mij verdrinken, maar zij kwamen
weer boven en toen vonden zij elkander
onder de bruggen drijven met hun hoofden.
Onder bruggehoofden door met hun gelaten
10[regelnummer]
is het water zeer voorzichtig, zijn de stroomen
aan de kanten bijna hooger, dat de steenen
hun geen kwaad meer zullen doen;
zien zij niet den onderkant der straten
over hunne oogen glijden,
15[regelnummer]
zien zij niet hoe te benijden
of ze zijn - de bruggebogen
worden kleiner en ik grooter
waar ik sta en zie hoe hij
ligt naar haar gezicht gebogen,
20[regelnummer]
dat gericht is naar omhoog en
alles weet van onder water,
dat de lichamen nu zonder
bed meer zijn en schuin naar onder
in het diepe steenelooze;
25[regelnummer]
maar wat zullen handen vinden
in een einde, zelf gekozen,
anders dan de handen in de
eerste nacht vanzelf ontdekt,
o de grondelooze sponde
30[regelnummer]
van dit slapen, zóó volstrekt,
dat de bruggen er in sluiten
tot een weifelooze stip
en de wereld buitensluiten
zonder wuiven, zonder snik.
|
|