Arenlezer achter de maaiers
(1951)–Bertus Aafjes–
[pagina 185]
| |
blinkend, dat ge ze een ogenblik als spiegel zoudt kunnen gebruiken. Een ogenblik, want na een korte wandeling zijn zij weer even bestoft. Iedere grote stad telt duizenden van zulke schoenpoetsers. Zij hebben aan een lederen riem een houten kistje hangen waarin de benodigdheden voor het poetsen opgeborgen zitten. Zij kijken eeuwig naar de grond als zoeken zij daar een verborgen schat. Ontdekken zij een paar stoffige schoenen dan wordt het kistje er voor geplaatst en men zet een van zijn voeten er op om zijn schoen te laten poetsen. Dit bedrijf is in wezen niets anders dan de gemoderniseerde voetwassing. In de tijd van het Nieuwe Testament, toen de mens nog geen schoenen droeg, maar meestal blootsvoets ging of op sandalen, werden hem de voeten gewassen. Dit was net als bij de tegenwoordige schoenpoetser, het werk van een knecht. Als Jezus bij het Laatste Avondmaal de voeten van zijn apostelen wast, protesteert Petrus dan ook, omdat dit het werk van een dienaar is. Een andere bekende voetwassing uit het Evangelie is de voetwassing die de boetvaardige zondares aan Jezus verricht. ‘En zij begon zijn voeten nat te maken met tranen en droogde ze af met het haar’ leest men bij Lucas. Simeon, de farizeeër, in wiens huis dit geschiedt, overweegt dat Christus geen profeet kan zijn omdat Hij niet weet door wat voor vrouw Hij is aangeraakt. Jezus verwijt hem daarop dat hij, Simeon, Hem geen water voor zijn voeten gegeven heeft, terwijl Hij toch bij hem te gast was. Waaruit duidelijk blijkt dat Jezus de daad van de vrouw als de gebruikelijke voetwassing beschouwt. Hoewel ik de voetwassing in het Oosten niet meer gezien heb, maakte ik de wassing der handen meermalen mee. Loopt men hier ergens door een klein dorpje, dan klinkt u uit alle huizen de uitnodiging tegen om mee thee te drinken. Thee drinken houdt tevens in dat men blijft eten. Neemt men die uitnodiging aan, dan komt voor het opdienen der spijzen een der mannelijke leden van de familie | |
[pagina 186]
| |
met een schenkkan en schaal. Men houdt zijn handen boven de schaal en deze worden met het water uit de kan begoten. Dan droogt men zijn handen af en eet mee. Nog dagelijks vindt dezelfde rituele handenwassing plaats in de Mis. Maar in het Oosten is het een nog altijd levend gebruik op het platteland. Uit het aantal schoenpoetsers - het zijn er misschien wel tien duizend die er in een stad als Caïro rondlopen - kan men gemakkelijk afleiden hoe stoffig het ook in de grote stad is. De kleine stadjes uit het Nieuwe Testament waren, zoals nu nog de stadjes in het Oosten, één met de aarde. Wanneer men ze voor het eerst aanschouwt, denkt men dat deze dorpen en stadjes uit slijk en aarde gekneed zijn. En het is dan eigenlijk ook niet veel anders: de muren der huizen zijn meestal van gebakken slib of van stenen die in de zon uit natte aarde gebakken zijn. Zullen wij, wanneer wij van het land komen, het stof van onze schoenen stampen zodra wij een stad betreden, in het Evangelie is het anders. Als Jezus de apostelen uitzendt om zijn leer te verkondigen, zegt Hij tot hen: ‘Als iemand niet naar uw woorden hoort, gaat dan uit die stad en schudt het stof van uw voeten af’. Hij gebiedt hun tevens, dat zij zilver noch goud noch kopergeld in hun gordels mogen verzamelen. Men moet hierbij niet denken aan lederen gordels en beurzen. De Oosterling draagt nog altijd om zijn kleed een gordel van doek, die hij dubbel gevouwen heeft om zijn middel en waar hij van alles kan insluiten. ‘Zich de lendenen gorden’, betekent zich zulk een linnen sjerp om het middel doen. Alleen van Johannes de Doper wordt uitdrukkelijk gezegd dat hij een lederen gordel droeg. |
|