doorgaan voor hun eigen kind. Met afgrijzen ziet men soms toe, hoe zulk een bedelaarsvrouw uit het donker van de nacht op u toetreedt, een doek openslaat en een slapend of ziek wicht toont.
Het syndicaat neemt echter niet alleen zijn percentage van de bedelaars, het leert hun in ruil daarvoor het vak en geeft hun een standplaats. Maar het is vooral de psychologie van het vak die hun bijgebracht wordt. Het op alle toonaarden van het gevoel spelen, waardoor de vreemdeling zo onder de indruk komt, dat hij geeft. En baat dat niet, dan is er de taktiek van het eindeloze aanhouden en lastig vallen, zodat men ten slotte geeft om van de ellende af te zijn.
Dit gemoderniseerde soort bedelarij komt echter alleen voor in de grootsteden, wier centra een Westers aanzien gekregen hebben. In het werkelijke Oosten, in de steden zowel als op het platteland, is de bedelaar een sympathieke verschijning, die allerminst met verachting door de bevolking behandeld wordt. Want in de mohammedaanse wereld is het geven van aalmoezen een der strengste geboden. In ruil voor de aalmoes bidt de bedelaar voor de gever. Hij doet eigenlijk de ganse dag niets anders dan bidden en koranteksten opzeggen. Hij zit aan de ingang van een moskee, wringt zich in bochten, strekt zijn armen uit naar de voorbijgangers en roept: ‘O God, een arme! Geeft iets ter ere van God!’ Werpt gij hem dan een geldstuk toe, dan stort hij een eindeloze reeks zegenspreuken uit over uw hoofd: ‘God zegene u. God late u leven, Hij vermeerdere het aantal uwer kinderen, Hij schenke u een groot fortuin en Hij make u tot prins!’ Wordt het geldstuk hem toegeworpen door een vrouw, dan roept hij: ‘God make u tot prinses!’ En heeft hij dit alles en nog veel meer gezegd, dan begint hij het geldstuk hartstochtelijk te zoenen.
Dit soort sympathieke bedelaar is de werkelijke Oosterse bedelaar. De grootstadsbedelaar is een brutaal exces, maar de echte volksbedelaar is een kind Gods en wordt zo door