vaatwerk en de lage oven van klei. Eigenlijk loopt het een min of meer in het ander over. Een Oosters boerenhuis is verre van een idylle. Moet men er op reis overnachten, dan baat geen insectenpoeder.
Een dorp bestaat uit een groep van zulke huizenbouwsels, het een wat hoger dan het ander. Het lijkt eigenlijk het meest op een door elkaar geworpen kinderblokkendoos. De blokken moet men zich dan niet van hout maar van klei denken. Het geheel wordt verlevendigd door palmbomen, die links en rechts tussen de huizenblokken opschieten en met hun kruinen in de hemel wuiven. Niets is zo schilderachtig als een Oosters dorp. Niets ook zo vuil. Maar nergens ter wereld wordt men zo gastvrij onthaald. Passeert men zulk een dorp, dan wordt men bij welhaast iedere deur uitgenodigd en al is het er dan volgens onze begrippen ongelooflijk smerig, ten slotte wint het hart het van het verstand, men treedt binnen en zet zich naast de bewoners op de grond. Er is geen stoel. Er is geen tafel. Er is alleen maar ontzettend veel goede wil van de zijde van de bewoners. Alles, wat van hen is, is ook van u. Spijs en drank. Want gij hebt door uw aanwezigheid volgens hun zeggen, ‘hun dag wit als melk gemaakt!’ In precies zulke dorpen en precies zulke huizen predikte Christus eenmaal. Als men dan ook in zulk een huis rondkijkt, worden, hoe weinig er ook te zien valt, sommige dingen uit het Evangelie ineens duidelijk.
Waar is het bed? Het bed is de vloer. Als men het even doen kan, heeft men een mat. Het arme volk - en negentig percent van het Oosten is arm - kent geen bed, zoals wij dat kennen. Als Jezus dan ook tegen de lamme zegt: ‘Neem uw bed op en wandel’, dan moeten wij het ons zo voorstellen, dat hij zijn matje, waarop hij lag, mee moest nemen. Van een ledikant was geen sprake.
Er is nog een gebeurtenis, die ineens heel duidelijk wordt, wanneer men naar het dak kijkt. Daar heeft men trouwens, al zittend op de vloer, al herhaaldelijk naar gekeken, want