worden van het haksel en het kaf en dit doet men met behulp van een gaffel en de wind. Men ziet de boer op het midden van zijn akker een hoop gedorst koren met zijn gaffel in de lucht werpen. De zware graankorrels vallen door hun gewicht loodrecht naar beneden. Maar op het lichtere stro krijgt de wind onmiddellijk vat en het valt een eind bezijden de korrels. Het nog lichtere kaf wordt helemaal een speelbal van de wind. Het wordt, gelijk men dit zo vaak in de Bijbel leest, verstrooid. Op de oude Egyptische wandschilderingen in de graven van Luxor wordt dit proces nauwkeurig afgebeeld en na vier duizend jaar ziet men hoe op de fraaie oogstscènes in de grafspelonken de korrel donkergeel en loodrecht naar beneden valt, terwijl de schilder het kaf met fijne, lichtgele lijnen zijwaarts op de wind laat afzakken. Jezus gebruikt het beeld van dit soort wannen voor het laatste oordeel, waar goeden en kwaden van elkaar gescheiden zullen worden, als op de dorsvloer koren en kaf. In het boek Job lezen wij, dat het de goddelozen vergaat ‘als de ‘goddelozen zijn als kaf in de wind’. Na het wannen blijven op de dorsvloer drie hopen achter. Een korenhoop, een hoop kaf, voor zover dit niet over het veld verstrooid is en een berg haksel of gemalen strohalmen. Het haksel wordt gebruikt als veevoer. De harde stoppels, die nergens voor schijnen te deugen, vinden in het Oosten ook nog een bestemming. Zij worden gebruikt om er de oven mee te stoken of vermengd met leem bij de bouw van een huis. De tichelstenen, die het volk van Israël moest bakken voor Pharao, waren samengesteld uit leem en zulk gehakt stro. Als de oogst is afgelopen, kleurt op een avond een rode gloed de hemel. Het kaf, dat nergens voor deugt, is in brand gestoken. Dit brandende kaf gebruikt Johannes de Doper als beeld van het helse vuur, wanneer hij van Jezus zegt: ‘Hij heeft de gaffel in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer overal zuiveren. Zijn tarwe zal Hij
in zijn schuur verzamelen, het kaf echter zal Hij met onuitblusbaar vuur verbranden’.