‘Ik ben de deur der schapen’. Zoals wij reeds zeiden, slaapt de Oosterling naast het voorwerp, dat hij bewaakt. Een schaapskooi heeft geen deur, maar enkel een opening, waardoor de schapen binnengaan. 's Nachts legt de herder zich te slapen in die opening en wordt op deze wijze de levende deur der schapen. Hierop zou Jezus doelen als Hij zegt: ‘Voorwaar! Voorwaar! Ik zeg u, Ik ben de deur der schapen. Indien iemand door Mij ingaat, zal hij behouden worden’. De moderne herder in het Oosten ziet er nog altijd juist hetzelfde uit als de goede herder uit de Bijbel, alleen draagt hij op zijn schouders geen afgedwaald schaap maar een ouderwets jachtgeweer. Als men 's nachts ergens in een klein dorp overnacht, wordt men menigmaal gewekt door een schot, dat in de lucht weerklinkt. Het is het schot van een herder, die onraad meent te bespeuren en zijn schot wordt weldra gevolgd door schoten van heinde en verre, die gelost worden door andere wakers om te laten horen, dat ook zij op hun hoede zijn. Want één ding is nog altijd hetzelfde als in het Evangelie: ‘Wie niet ingaat door de deuropening in de stal der schapen, die is een dief en moordenaar. De dief komt slechts om te stelen, te slachten en te verderven’.
De Bijbel ontleent zeer vele vergelijkingen aan het landleven en het leven der herders. Men denke slechts aan de arcadische vergelijking in het Hooglied waar over het schone gebit der bruid gezegd wordt: ‘Uw tanden zijn als een kudde schapen, die geschoren zijn’. En aan de bekende regel uit Psalm 114: ‘De bergen sprongen als rammen, de heuvelen als lammeren’.