houden in het Oosten hun groene dracht en er bloeit menige bloem in de winter. De herfsttijd heeft niets van onze herfsttijd. Het geel worden der bomen, het afvallen der bladeren, de mist, de nevel, dat alles kent de Oosterse herfst niet. De Oosterse herfst lijkt dan ook veel meer op onze zomer.
En wat de zomer in het Oosten betreft, deze is zo heet, dat hij bezwaarlijk met onze zomer te vergelijken is. In het Oosten kan het alleen maar onmenselijk heet zijn, nooit onmenselijk koud. Zodat bij voorbeeld onze voorstelling van de Kerstnacht volkomen verwesterd is, terwijl wij ons daarentegen van andere toestanden in de Bijbel, die met grote hitte te maken hebben, zoals bij voorbeeld de tocht van het volk van Israël door de woestijn, weer nauwelijks een voorstelling kunnen maken.
Het Oosterse voorjaar is ongetwijfeld de heerlijkste tijd van het jaar. In Maart begint het, April is het hoogtepunt, en in Mei eindigt het. Eind Mei kan het al weer zo warm zijn als bij ons in Augustus. Men moet het zich niet zo voorstellen, dat tak en twijg langzaam groen worden en dat de velden voorzichtig vol madeliefjes en boterbloemen komen te staan, want het land van de Bijbel is immer groen en madeliefjes of boterbloemen heb ik in het Oosten nooit ontdekt. Het voornaamste kenmerk van de Oosterse lente is, dat alle groene bomen en planten gaan bloeien. De vijgeboom zet knoppen, zoals Salomon zegt en de wijngaard komt vol kleine, bijna onzichtbare, maar welriekende bloesems. Ontelbare duifjes vliegen koerend over het land. En de bloemen vertonen zich op het veld. Welke bloemen?
Men denkt natuurlijk eerst aan de lelie van het veld, waarover Jezus zulke schone woorden heeft gesproken: ‘Ziet naar de leliën op het veld, zoals zij groeien: zij arbeiden en zij spinnen niet. En toch, Ik zeg u, zelfs Salomon niet in zijn volle pracht is zo schitterend gekleed geweest als een van hen’. Wij hebben hier misschien te doen met de mooie witte lelie, de lilium candidum, wier vader-