Arenlezer achter de maaiers
(1951)–Bertus Aafjes–
[pagina 84]
| |
geheim te komen. Hij rook de slangen op een afstand. Dit verklaart natuurlijk niet hoe deze meestal mensenschuwe dieren bij zijn nadering niet vluchtten, doch zich integendeel onder de ban van zijn woorden aan hem overgaven. Ik weet daarvoor geen andere verklaring te geven dan dat zij zich op een of andere wijze laten lokken door de monotonie en de stemhoogte van zijn woorden. Men weet immers hoe gevoelig slangen zijn voor bepaalde fluitinstrumenten. Bij menige lezer zal ongetwijfeld de vraag opgekomen zijn, hoe het mogelijk is dat Mohammed niet op zekere dag ten offer valt aan zijn gevaarlijk beroep. De beet van een groot deel van de slangen, die hij vangt, is immers levensgevaarlijk. Nu heb ik persoonlijk altijd geconstateerd, terwijl ik er meestal met mijn neus bovenop stond, dat een slangenbezweerder onmiddellijk een slang achter de kop beetpakt, zodat zij niet meer bijten kan. Hoe dat mogelijk is bij een van de snelste dieren der aarde, is natuurlijk op zichzelf een raadsel. Waarschijnlijk is de slang door de taal van de slangenbezweerder de eerste ogenblikken half verdoofd. Doch wordt de man gebeten dan is dat, in zijn lange loopbaan, zeker niet voor de eerste keer en men neemt aan, dat er dan reeds zoveel slangengif in zijn lichaam is, dat hij immuun is. Wanneer een reiziger door een gifslang gebeten wordt dan is zijn enige redding een injectie met slangengif. Bij een slangenbezweerder is dit blijkbaar niet nodig. Deze heeft zulke injecties als het ware al van de slangen zelf gehad in het verleden. Toch hoort men wel eens, dat ook een slangenbezweerder aan een slangenbeet sterft. In een plaatsje in Zuid-Egypte, waar ik een slangenbezweerder bezig zag, vertelde een der omstanders mij fluisterend hoe de vader van de man, die nu bezig was, eens door een buitengewoon giftige slang in de hand gebeten was. Hij was terstond naar zijn zoon gerend en had hem gesmeekt zijn arm met een bijl af te houwen. Maar deze had het niet gekund en zijn vader was kort daarop bezweken. Het had in ieder | |
[pagina 85]
| |
geval niet zoveel indruk op de zoon gemaakt, dat hij het vak van zijn vader vaarwel zei, want voor onze ogen haalde hij allerlei slangen te voorschijn uit heggen en heesters - in de naam van Salomon. Salomon, de wijze koning, is zoals wij de vorige keer zagen door een verbastering van 1 Koningen 4:33 in deze bizarre Oosterse wereld van slangen en schorpioenen terechtgekomen. Ten gevolge van het feit, dat de Arabische wereld de Oudtestamentische tekst las alsof Salomon de taal der dieren sprak en over de boze geesten (de dzjins uit de Duizend en één Nacht) regeerde, is er een hele schat van Oosterse sprookjes ontstaan rond de grote koning. Volgens de Arabische dichters was Salomon de negentiende zoon van de profeet David en de enige onder hen die van God het voorrecht ontving van de alwetendheid en van de almacht. Nooit kreeg een uitverkorene van God zulk een macht als Salomon. De mensen en de elementen, de dieren en de geesten, goede zowel als kwade, gehoorzaamden hem. Zelfs de winden dienden hem en brachten hem van alle streken ter wereld datgene over wat er van hem gezegd werd. Luchtgeesten, demonen, aardgeesten waren hem onderdanig. Hij kende de taal, de gedachten en de werken van de vogels, de viervoeters en alle andere dieren. Zij allen vormden een groot leger om hem heen, dat een ruimte van honderd vierkante mijl besloeg, welke in vier gelijke legercorpsen was onderverdeeld: vijf en twintig vierkante mijl werd beslagen door de devisie der demonen, vijf en twintig door de geesten, vijf en twintig door de vogels en vijf en twintig door de viervoeters. Wanneer Salomon zich op reis begaf, bewoog dit hele leger zich met hem mee. Op een van zijn tochten, toen hij naar Zuid-Arabië trok, om er de koningin van Saba te ontmoeten, had Salomon, volgens de Oosterse dichters, een ontmoeting, waarvan wij waarschijnlijk de oorsprong moeten zoeken in een van Salomons spreuken uit het Oude Testament. Maar laten wij de Arabische dichters zelf aan het woord. | |
[pagina 86]
| |
Op zekere dag vertrok Salomon, de zoon van David, naar Arabië. Hij deed Medina aan om daar het toekomstige graf van de laatste der profeten - Mohammed! - te bezoeken en begaf zich vervolgens naar de Vallei van de Mier. Hij was nog drie mijl van de vallei verwijderd toen de wind hem een gesprek ter ore bracht van de mierenkoningin, Takhia geheten. Zij was haar zusters aan het waarschuwen om zo snel mogelijk in haar woningen te vluchten opdat Salomon, zijn leger en zijn soldaten haar niet zouden verpletteren zonder haar op te merken. Toen Salomon bij de ingang van de vallei gekomen was, steeg hij van zijn paard. ‘Je hebt gemeend’, zei hij tegen Takhia, ‘de mieren tegen ons te moeten waarschuwen. En toch weet je heel goed, dat ik de profeet der rechtvaardigheid ben.’ ‘Dat is waar’, antwoordde Takhia, ‘maar ik heb mijn mieren te verstaan willen geven, dat uw macht haar het hart eens zou kunnen breken. Bovendien wou ik er haar langzaam op voorbereiden om u en uw grootheid te aanschouwen.’ Salomon was zeer gecharmeerd met dat antwoord en zei tegen Takhia: ‘Zeg mij eens, wijze mier, zijn uw legerscharen talrijker dan de mijne?’ ‘Zeker’, antwoordde Takhia. ‘Toon ze me dan!’ antwoordde Salomon. Toen riep Takhia een enkele soort van haar zusters en gedurende zeventig hele dagen defileerden zij in ontzaglijke bataljons voorbij Salomon. Zij bedekten de vlakten, de bergen en de valleien met haar onafzienbare legerscharen. ‘En zijn er nog veel meer?’ vroeg Salomon daarna. ‘Er is alleen nog maar een heel klein deel van één enkele soort gepasseerd’, antwoordde de mierenkoningin rustig. ‘En ik bezit zeventig soorten.’ Als men deze wonderlijke belevenis van Salomon leest dan kan men zich indenken hoe hij later in zijn boek der Spreuken er een opnam, dat luidde: ‘Ga tot de mier, gij | |
[pagina 87]
| |
luiaard. Aanschouw haar bedrijvigheid en word wijs!’ In feite is de volgorde natuurlijk precies andersom geweest. Eerst schreef Salomon zijn spreuk en veel later fabelden de Arabische dichters er deze wonderlijke geschiedenis omheen. |
|