door de zonnegod Amon-Re verhoord te zijn. Uit dankbaarheid grifte hij het gebed in een steen, zodat wij het heden nog kunnen lezen. Hier volgt het gebed.
‘Ik lofprijs Zijn naam. Ik prijs Hem zo hoog als de hemel is, zo wijd als de aarde is. Ik vertel van Zijn macht aan iedereen die voorbijgaat. Weest deemoedig voor Hem. Vertelt het uw zoon en uw dochter en aan al de geslachten, die nog komen moeten. Vertelt het de vissen in het water en de vogels in de lucht. Vertelt het aan wie het niet weet: Weest deemoedig voor Hem. Gij God zijt de Heer voor de zwijgende, die op de roepstem van de arme komt. Roep ik tot U als ik bedroefd ben, dan komt Gij om mij te redden. Gij geeft adem aan wie ellendig is, Gij redt wie geboeid is.’
Dit is onmiskenbaar een zeer vroom gebed. De oude Egyptenaar had ook wel degelijk spijt van het kwaad dat hij bedreef, hetgeen men lezen kan uit het volgende gebed, dat eveneens aan de zonnegod Amon-Re gericht is: ‘Straf mij niet voor mijn vele zonden. Ik ben iemand, die zichzelf niet kent. Een dwaas ben ik. Des daags volg ik mijn mond, gelijk een os het kruid volgt......’
In weer een ander gebed wordt God geprezen als de rechte Heer: ‘God recht de aarde met zijn vinger en spreekt tot de harten. Hij veroordeelt de booswichten tot de hel, maar de gerechtigen zendt Hij naar het paradijs’.
De Egyptenaar van drie duizend jaar geleden kende dus in sommige gevallen wel degelijk een diepe godsvrucht. Ergens heet het in een gebed: ‘Wie Uw naam niet kent, God, die heeft elke dag verdriet’. En elders: ‘Gij zult mij redden uit de mond van de mens, ten dage dat hij liegt’. Maar bij nader toezien zijn dit toch maar verspreide en vrij zeldzame uitingen van godsvrucht. In doorsnee bad men om gezegend te zijn met aardse goederen, nu en in het hiernamaals.
Tegen deze losse uitingen van diepere godsvrucht steekt het Oude Testament af als een kathedraal van diep geloof.