Arenlezer achter de maaiers
(1951)–Bertus Aafjes–
[pagina 57]
| |
merkt hij nu juist niet op. Hij merkt alleen op, dat een groot deel der vogels des winters verdwenen is en komt dan tot de bevreemdende verklaring, dat zij wel ergens zullen overwinteren, net als de kikkers en de vleermuizen. Aristoteles' wonderlijke conclusie komt ons natuurlijk nog al vermakelijk voor. Maar zo wonderlijk is zij nu ook weer niet als men bedenkt, dat de iets dieper gaande kennis, die wij moderne mensen over de trekvogels bezitten, nog geen eeuw oud is en dat er vele raadselen van de trek nog steeds niet zijn opgelost. Dat zelfs de moderne onderzoeker van sommige vogels, die in het najaar ons land verlaten, nog steeds niet kan zeggen waar zij precies heengaan. Het ringetje, dat de hedendaagse ornitholoog (een ornitholoog is een vogelkundige) om de pootjes der vogels hecht, wordt hem heus niet per luchtpost door de negers van donker Afrika teruggezonden. Voor de vogelkunde is Egypte natuurlijk een paradijs, daar vele vogels, die bij ons des zomers inheems zijn, er overwinteren of het althans op hun doortocht aandoen. Is de aftocht der trekvogels uit ons land een mistroostig gezicht, dat men met een melancholieke blik pleegt te volgen, de aankomst dier vogels aan de kust van Egypte biedt een nog veel mistroostiger aanblik. Toen ik mij eens, de hitte van het binnenland ontvluchtende, aan de kust van de Middellandse Zee gevestigd had, zag ik in het begin van de herfst dagenlang de kwartels terugkeren. Zij waren in een beklagenswaardige staat. Het zijn toch al geen hoogvliegers in het gewone leven, deze welgedane dikbuiken, het was dus geen wonder, dat de overtocht van de oceaan schier het onmogelijke van hen gevergd had. Doodmoe vielen zij als stenen uit de lucht en konden, eenmaal op de grond beland, nauwelijks een poot meer verzetten. Kinderen grepen hen zo maar met de hand op het strand. Zelfs in de drukke straten van de stad Port Saïd kon men hen soms zonder moeite bemachtigen. Bij duizenden vielen zij voor de vogelnetten. Hebben zij die eenmaal geraakt dan storten | |
[pagina 58]
| |
zij uitgeput neer en hebben de kracht niet meer om weg te vliegen. Van Alexandrië tot Port Saïd is dan het ganse binnenland achter de kust bezet met netten en vogelaars. Als een beschermende maatregel heeft de regering het plaatsen van netten op het zeestrand verboden. Of het veel helpt is de vraag. In het kroningsjaar van de Engelse koning werden alleen door Engeland vijf millioen kwartels besteld en zij werden prompt door Egypte geleverd. Ten Zuiden van Caïro in de woestijn loste een jager eens twee schoten en trof daarmee tweehonderd twee en vijftig kwartels, iets wat het stoutste Europese jagerslatijn wel te boven zal gaan. Op een vroege Septembermorgen, terwijl wij in een auto door de woestijn reden, sloegen telkens in het ochtendgrauw kwartels tegen de voorruit van de wagen dood. In een stadje als Port Saïd kan men dan omstreeks deze tijd zoveel kwartels krijgen als men wil, tegen een matige prijs. Zij zitten in kisten, waarin anders de oranje sinaasappelen plegen te glanzen. Hele rijen van deze gevleugelde goedzakken kijken mistroostig door de houten tralies van hun massagevangenis. Wij kennen allen de geschiedenis in het Oude Testament, waarin God het uitverkoren volk van kwartels voorziet. Als het volk tegen Mozes begint te morren met de woorden: ‘Waren wij maar door de hand des Heren in Egypte gestorven, toen wij bij onze vleespotten zaten’, dan zegt God tot Mozes: ‘Ik heb het morren der Joden gehoord. Maak hun het volgende bekend. Tegen de avond zult gij vlees te eten bekomen’. ‘En werkelijk’, vervolgt het boek Exodus, ‘des avonds kwamen kwartels aangevlogen en zij bedekten het kamp.’ Het is ons nu wel duidelijk op welke wijze God het hongerige volk te hulp komt. Hij laat de trekvogels op het kamp neerdalen, die het dan ook letterlijk bedekken, zodat zijn belofte in vervulling gaat, dat het volk zich zat kon eten. Het Hebreeuwse woord voor kwartel luidt vertaald: vet, dus vette vogel. Nu wij toch over vogels spreken, willen wij het ook nog over een andere vogel hebben, die men in Nederland in de | |
[pagina 59]
| |
dierentuin beschouwen kan, maar die in Egypte inheems is. Althans, dat heet hij te zijn. Ik heb hem echter zelf - de dierentuin in Caïro natuurlijk niet meegerekend - slechts één keer gezien. Wij bedoelen de pelikaan. Andere reizigers zijn echter gelukkiger geweest en hebben hem in groten getale op het meer in de Fayoem-oase aangetroffen. De keer, dat ik het meer bezocht, was er geen pelikaan te zien. Het moet een overweldigend schouwspel zijn wanneer men deze grote, witrose vogels in ware slagorden langs de rand van het water ziet opgesteld of wanneer zij in hele legerscharen zich verheffen en de hemel schijnen te bestormen. De enige pelikaan, die ik in Egypte zag, bevond zich op het meer ten Zuiden van Port Saïd. Ik bemerkte hem toen ik in een boot een vissersbootje passeerde. Hij zat zielig en ineengedoken op de voorplecht van het vissersschuitje, een touw om de poot. De visser had hem blijkbaar juist bemachtigd. Of misschien diende hij hem als visjager en deed hij dienst als bij ons de fret die konijnen jaagt. Waarom wij de pelikaan hier opnemen? Omdat hij het zinnebeeld in de liturgie geworden is van de Zaligmaker. Deze immers heeft ons met zijn eigen bloed verlost. Zoals de pelikaan, wanneer zijn jongen van honger dreigen te sterven, hen voedt met zijn hartebloed door met zijn snavel zijn borst open te rijten. Dit beeld wordt reeds vroeg door de kerkvaders gebruikt. Augustinus zegt zelfs in zijn commentaar op de Psalmen, dat de pelikaan niet alleen zijn jongen voedt met zijn bloed, maar dat hij hen daarmee ook uit de dood kan opwekken. In de middeleeuwen is de pelikaansage tot gemeengoed geworden en wij vinden het schone symbool van de pelikaan, die zijn jongen voedt, overal in de liturgie en kunst aangebracht. Hoe mooi het beeld op zichzelf ook is, het berust op een optische vergissing. Een pelikaan zal in werkelijkheid nimmer de borst openrijten. Het moederdier verzamelt haar bek, waaraan een reusachtige zak zit, vol vis en ledigt die dan in de bekjes van de rondom haar gehurkte jongen. | |
[pagina 60]
| |
De vis is half verpletterd en bloedig en om de bek beter te legen drukt het deze tegen de borst. Een niet vertrouwd zijn met het dier en een onnauwkeurige observatie hebben de sage in het leven geroepen. Het Hebreeuwse woord voor pelikaan laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Kaath betekent overgeven. |
|