bijgezet. Daarmee had men wat onmiddellijk aan bederf onderhevig was verwijderd. Op de lege plaatsen, die de weggenomen organen hadden achtergelaten, werden welriekende kruiden aangebracht. Daarna onderging het lichaam een langdurige behandeling van zoutbaden, waarna het gewassen werd, in windsels gewikkeld en met gom bestreken. Niet minder dan vijftien ingrediënten waren vereist om het werk te voltooien. Met bijenwas stopte men de oren, ogen, neus en mond toe van de mummie en de snede, die de chirurg in het lichaam had aangebracht. Verder gebruikte men myrrhe, cederolie, gom, jeneverbessen, uien, palmwijn, hars, zaagsel, pek en teer. Na deze behandeling zag de dode er uit als een bijna tot op het skelet vermagerd mens. De over de beenderen gespannen huid was donkerbruin geworden. Maar de gelaatstrekken bleven tot op zekere hoogte te herkennen, ondanks de ingevallen wangen en de dunne lippen. Sommige pharao-koppen geven ons nog geheel en al het karakter van de heerser.
Na afloop van deze behandeling van zeventig dagen (het Oude Testament geeft een behandeling van veertig dagen in Jacobs geval) werd de mummie gekleed en opgesierd. Hoe fraai dit optuigen van een mummie kon zijn, blijkt wel uit de onschatbare sieraden, die op de mummie van Toet-anch-Amon gevonden zijn. Tegenwoordig bevinden zij zich in het museum te Caïro en zij alleen al vullen hele vitrines. Men vond de jonge pharao in zijn graf, omhangen met prachtige colliers, borstversieringen en amuletten, die fonkelden van goud en edelstenen. Over zijn vingers waren gouden vingers heen geschoven en aan deze goudvingers prijkten op hun beurt de schitterendste ringen. De polsen waren overladen met armbanden van goud. Aan de voeten staken gouden sandalen.
Bij minder gewichtige personen was veel van dat alles ook wel aanwezig, alhoewel natuurlijk in minder kostbare vorm. Naast de sieraden gaf men de afgestorvenen een exemplaar van het dodenboek mee, dat men tussen zijn