mens, die nauwelijks een huis en enige bedekking bezat, die met de grootste moeite een vuur aanlegde, zag letterlijk alles wat in zijn leven plaats vond als een gevolg van de werking van de zon. Tussen de ochtend en de avond kon hij zijn voedsel zoeken, dat groeide door de kracht van de zon; hij kon zien, bij het licht van de zon; hij had het warm, door de hitte van de zon. Maar was de zon weg, dan kroop hij in een hol en was practisch dood. Voor hem was de zon, van wier samenstelling en werking hij niets begreep, dan ook de ware bron en oorzaak van alle goed, zodat zijn hunkerend gemoed, dat naar een God zocht, in dit geweldige zonnelicht een antwoord vond. Wij bezitten dan ook uit het oude Egypte gebeden tot de zonnegod, de bron van alle licht, die werkelijk van een ontroerende devotie zijn. Een hiervan is van de hand van de beroemde pharao en ketterkoning Echnaton, dat een geheel eigen plaats in de godsdienstliteratuur inneemt omdat het een eerste, schuchter bewijs is van het ontstaan van een monotheïsme op aarde, buiten de openbaring. Echnaton wees het veelgodendom af. Hij erkende nog slechts één God in het oude Egypte. Hij meende dat deze ene God zichzelf en zijn liefde openbaarde in de zon. Wij citeren het begin van zijn prachtig loflied op zijn ene, ware God:
Uw opkomst is schoon aan de rand van de hemel.
O levende God, die leeft van in den beginne;
Als gij U verheft aan de Oosterkim,
Dan vervult gij ieder land met Uw schoonheid;
Want gij zijt schoon, groot en fonkelend,
Gij zijt hoog boven de aarde;
Gij zijt God en gij hebt allen gevangen genomen,
Gij ketent hen met de ketens Uwer liefde!
Eerst de openbaring bracht aan het volk van Juda de ene, ware God. Maar wij lezen in het Oude Testament telkens hoe het veelgodendom zijn grijparmen naar het uitverkoren volk uitsteekt en het is bij voorkeur de zonnegod