helft van het hem aangeboden stuk vlees los. Na geproefd te hebben zegt hij met een diep keelgeluid van voldoening: ‘Allah, o God!’ of: ‘Het is zacht als boter’.
Als men wat te ver af zit van een vriend, wie men een lekker hapje wil presenteren, dan zegt men tegen de naastbijzittende: ‘Hier, broeder, geef dit stukje eens door’. Dan gaat het van hand tot hand en onder goedkeurend gemompel naar degene voor wie het bedoeld is. Ik ben een gast van verweg, vanuit Holland. Dus ben ik in het Oosten een eregast. Wie het nooit heeft meegemaakt, kan zich geen begrip vormen van de Oosterse gastvrijheid. Men eert de gast door hem van alle kanten de beste brokken toe te wijzen. Gastheer en andere gasten wedijveren daarin om het hardst. Terwijl ik nog aan de kip bezig ben, worden er al een vleugel en een poot van een kalkoen op mijn bord geschoven. En als ik mij aan de kalkoen waag, staat er een toren van uitgelezen stukken schapebout op mijn bord. Tien keer meer dan ik eten kan.
Als men voor het eerst zulk een maaltijd meemaakt, zit men er danig mee verlegen, omdat men als Westerling meent, dat het onbehoorlijk staat, wanneer men zijn bord niet leeg eet. Maar dit is in het Oosten geheel anders. Wat men te veel heeft, laat men staan. Men krijgt, vanwege het eerbetoon, het veelvoudige op zijn bord geschoven van wat men verwerken kan.
Op deze wijze vond ook de maaltijd in het Oude Testament plaats. Als Josef een heerser in het oude Egypte is geworden en zijn broeders, die hem eens als slaaf verkochten, hem, gedreven door de honger, gaan bezoeken zonder hem nochtans te herkennen, dan legt Josef op het bord van zijn jongste broer Benjamin een vijfmaal zo grote portie als op het bord van zijn andere broeders.
Hetgeen niet zeggen wil, dat Benjamin dan ook vijfmaal zoveel eet. Zonder twijfel kon hij die hoeveelheid niet op. Josef eert zijn jongste broeder alleen maar in het bijzonder boven de andere broeders om te zien of zij nog even jaloers