Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Menno Simons]Simons (Menno), de beroemde Kerkhervormer, geboren te Witmarsum in 1496, overleden den 13 Januarij 1561, schijnt ook, behalve door zijne prozaische schriften, mede door stichtelijke liederen werkzaam geweest te zijn ter opbouwing der gemeente van Jezus Christus. Slechts eene proeve is ons van hem bekend, zijnde een Lied na de wijze: Och Lief ende leyt. Het is | |
[pagina 165]
| |
ghemaeckt in den tyd zijns kranckheyts, waarvan hy een ghebreck behielt, dat hij met een kruck heeft moeten gaen, en te vinden in sommighe Stichtelijke Liedekens, bij diverse Personen ghemaeckt tot Hoorn voor Zacharias Cornelisz anno 1618, met een aanhangsel, onder den titel: Hier volghen ses Stichtelijcke Liedekens, bij diversche persoonen ghemaekt Ga naar voetnoot1. Het wordt ook medegedeeld in de bijlage I, achter het verdienstelijk werk van S. Blaaupot ten Cate, de geschiedenis der Doopsgezinden in Friesland en bestaat uit zes coupletten, waarvan wij hier het eerste willen afschrijven. Een treurich droevich leyt,
Broeders hoort mijn bescheyt,
Heeft my de Heere toe-bereyt,
Hebr. 12: 5 Hy went aen my zijn tucht,
Prov. 3: 11 En heeft mijn hart besocht,
Hiob. 5: 17 Mijn vleesch in swaer ellende
gebrocht,
Zijn Godtlijcke raet, die eeuwich staet,
Die wierden sin, dat ick nu bin
In droeffenisse groot, staat mij bij Heer in noot,
1 Sam. 2: 6 Door dijn ghenade bloot
Deut. 32: 39 Dat ik nae desen dach, vertroostinge
vinden mach enz.
Ga naar voetnoot2.
Het is geheel op den retorijken trant van dien tijd; meer stichtelijk dan dichterlijk. Prijkt zijn naam met onsterfelijken luister in de Kerkelijke geschiedenis van ons Vaderland, in die der Nederlandsche letterkunde verdient hij niet meer, dan eene bloote vermelding. J.C.K. |