mandant der stad Turijn en de forten van Fenestrelles, werden evenzeer op de vleijendste wijze erkend door zijne verheffing tot ridder der Sardinische orde van St. Mauritius en Lazarus en de ontvangst der militaire medaille. De Napelsche veldtogt tegen Murat gaf hem op nieuw de gelegenheid zijn moed en beleid aan den dag te leggen. Onder het bevel staande van den luitenant-generaal Graaf Neipperg, bezette hij o.a. de steden Urbino, Fosombrano en
Tilotrano, werd tot kommandant der Calabrische Kust aangesteld en verkreeg, na den oorlog, van den koning der beide Sicilien de orde van den H. Ferdinand. Na den vrede van Parijs, keerde hij naar zijn vaderland terug en trad met den rang van majoor in het Nederlandsche leger, in garnizoen te Mechelen, Bergen en Nieuwpoort, werd in 1816 bij den generalen kwartiermeesters staf geplaatst, in 1821 tot adjudant van Z.K.H. den prins van Oranje en in 1822 tot gouverneur van diens zonen, eene betrekking die hij tot 1834 vervulde, benoemd. In 1849 werd hij generaal.
Zijn gezondheid dwong hem zich in het Zuiden te vestigen. Hij begaf zich naar Nizza en Zwitserland, waar hij ten huize Elizée, nabij Lausanne, in den ouderdom van 82 jaren, den 8sten October 1867 overleed. Koning Willem I schonk hem de orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij huwde in 1825 Wilhelmina Baronnesse van Lijnden van Hemmen. Behalve eene dochter, gehuwd met Victor Cesar Baron de Constant Rebecque, kapitein der artillerie in Zwitserland, zoon van August Baron de Constant Rebecque, kapitein der garde te Berlijn, en halve broeder van Willem Anne, liet hij een zoon na, Willem Anne Baron de Constant Rebecque, officier der kavallerie in Wurtemburgsche dienst (1847-1850), later kamerheer des konings, majoor-kommandant van het 12e bataillon schutterij in Gelderland, gehuwd (1854) met Emma Eugenie Gravin van Rechteren Ahnem.
Part. berigt.