Biographisch woordenboek der Nederlanden. Bijvoegsel
(1878)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Mr. Hendrik Cock]COCK (Mr. Hendrik), zoon van ConradGa naar voetnoot(*) en Bartha Lamberts werd den 16 Junij 1794 te Almelo geboren, bezocht te Deventer, werwaarts zich zijne ouders ter woon begeven hadden, de Latijnsche School onder den Rector Johannes Sterke, vervolgens het Athenaeum van waar hij den hoogl. de Brueys naar Utrecht volgde. Driemaal werden hier zijne prijsverhandelingen met den gouden eerepenning bekroond en hij in 1821 tot doctor in de beide regten bevorderd met eene dissert. de argumento ab analogia ejusque legis interpretatione differentia. Hij had zich te Deventer als advokaat neergezet toen hij aldaar door het vertrek van Holtius naar Utrecht tot hoogleeraar in de regten beroepen werd. Mij aanvaardde den 13 Junij 1822 zijn ambt met eene or. de philosophico jurisprudentiae studio ad fructus utilissimo et ad voluptatem suavissimo, die zoo wel door inhoud als door het voortreffelijk latijn, dat al zijne schriften in die taal kenmerkt, uitmuntte. Ook werd hij tot lid der plaatselijke school-commissie en in 1825 tot lid der provinciale Staten van Overijssel benoemd. In 1825 verving hij Kemper als Hoogleeraar in het Nattuur-, Staats-Volken en Strafregt met eene Or. de juris publici Universitatis studio ad civitatis pacem otiumque fructuosisimo. In zijne school werden vele uitstekende mannen gevormd, ook behoorden de Erfprins van Oranje, onze tegenwoordige koning, en de overledene Prins Allexander tot zijne leerlingen. Tweemaal bekleede hij het rectoraat. Behalve het professoraat, vervulde hij nog verscheidene betrekkingen o.a. die der stedelijke regering en der provinciale staten van Zuid-Holland, | |
[pagina 195]
| |
ook werd hij tot lid der dubbele kamer (1848) en tot arbiter in belangrijke zaken benoemd, terwijl het hem aan geen eerbewijzen, zoo door het lidmaatschap van geleerde genootschappen als door zijne benoeming tot Ridder van den Nederl. leeuw en Groot-officier der hertogelijke Eikekroon ontbrak. Hij huwde met Aleida Maria Engelberts en overleed den 20 October 1866, vijf kinderen nalatende. Behalve de gemelde schriften, bezit men van zijne pen: Dissert. de Alea, continens responsionem ad quaestionem ab ordine Ictorum in Accademia Rheno-Trajectina propositam, quid alea, quid aleator sit? praenio ornata, die 2 Aprilis 1818. Commentatio de fine poenis proposito cum ex rei veritate, tum ex doctrina Jctorum Romanorum. Resp. ad Quaestionem ab ordine Jctorum in Acad. Groning. propositam, 8 Oct. 4818 praenio ornata. Commentatio de Judiciis jwratorum. die 8 Febr. 1821 ex sententia ord. Jctorum Acad. Lugduno-Batavae praemio ornata. Or. de jure gentium Europaeo temporum, nostrorum conversionibus vehemener labefactato. L.B. 1836. De regten der Stad Leiden op het Haarlemmer-meer; verdedigd door Mr. H.C. Leyd. 1843 (als handsc. uitgegeven.) De regten der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Leyden op het Huiszittenhuis aldaar verdedigd door M.C. Leijden 1849. Als boven. Natuur- Staats- en Volkenregt, als Handboek voor hunne Koninklijke Hoogheden Willem Allexander Paul Frederik Lodewijk, Erfprins van Oranje en Willem Allexander Frederik Constantijn Nicolaas Michael, Prins der Nederlanden. enz. Als voren.
Zie Prins, Or. de Schola et Ecclesia, in re christiana arcte conjunctis nec unquam disjungendae; Mr. J.D.W. Pape. Levensb. d. Maats. van Ned. Letterk. te Leid. 1867. |
|