[Philippus Matthaeus]
MATTHAEUS (Philippus), junior, zoon van Antonius Matthaeus en Anna Pontanus, werd den 16 Maart 1641 te Utrecht geboren. Na de Latijnsche scholen aldaar doorgeloopen te hebben, werd hij er in Aug. 1655 student in de medicijnen en zette vier jaren later zijne studien te Franeker voort, waar hij, onder voorzitting van zijn bloedverwant Philippus Matthaeus, twee disputationes, de Renum et vesicae calculo en de Capitis vulneribus verdedigde. Van daar keerde hij naar Utrecht terug, en werd er in 1662 tot doctor in de geneeskunde bevorderd, en kort daarop stads geneesheer. In 1664 werd hem verlof gegeven tot het openen van collegien over de philosophie en geneeskunde en het houden van openbare Disputationes medicas. In 1667 verkreeg hij den titel van Medicinae lector, en twee jaren later dien van Professor extraordinarius, welke waardigheid hij met eene Oratio de dignitate et honore Medicorum, 16 Febr. 1670, aanvaardde. Nog in hetzelfde jaar beriepen hem de curatoren der hoogeschool te Franeker, in plaats van Johannes Frencelius, tot gewoon hoogleeraar in de geneeskunde en botanie. Deze betrekking bekleedde hij met groote lof tot den 6 Oct. 1690 toen hij stierf. Johannes Regius hield eene lijkrede op hem, die in het licht is verschenen met het Programma funeb. van den Rector Magnificus Jac. Rhenferdius (Fran. 1690. fol.)
Zie Drakenborg, Series Proff. Ultraj. p. 20; Vriemoet, Ath. Fris. p. 513, seqq.; Burman, Traj. crud. p. 215, en de genoemde Orat. funebr. et Progr.