in de Adriatische golf uitoefenden, en die Heinsius als door de natuur aan hen verleend en aan hen dus regtens toekomende had voorgesteld; welke denkbeelden lijnregt in strijd waren met die, welke hier te lande daarover heerschende waren.
Exercitationum Oratoriarum Inauguratio, Lugd. Bat. 1621, 4o.
Responsum in Caussa postliminii, 1631.
Epistola et Oratio in Obitum Clarissimi Bonaventurae Vulcanii, edita cura Petri Burmanni, Lugd. Bat. 1724, 8o.
Orationes Varii argumenti, editae cura M.Z. Boxhornii, Lugd. Bat. 1640, 8o., herdrukt Wittenb. 1643, 12o.
Behalve genoemde werken, schreef Cunaeus nog anderen, die evenwel nimmer het licht hebben gezien, en die naar men zegt, door hem vóór zijnen dood zijn verbrand.
Ofschoon Cunaeus zelf ergens betuigde geen dichter te zijn, bestaan er echter van hem eenige Latijnsche dichtstukjes, waarvan de Hoogleeraar Hofman Peerlkamp eene tot proeve heeft medegedeeld. Indien de dichtregels op de gedichten van Adriaan Hofferus door hem gemaakt zijn, dan komt hem ook den naam van Nederduitsch dichter met volle regt toe.
Zie Brandt, Hist. der Reform., D. II. bl. 203, 243, D. III. bl. 88, D. IV. bl. 523; P. de la Rue, Gelett. Zeel., 2de druk, bl. 199-203; van Mieris, beschrijv. van Leiden, D. I. bl. 58; Saxe, Onom. Liter., T. IV. p. 184; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XV. bl. 280; de Chalmot, Biograph. Woordenb.; van Kampen, Geschied. der Lett. en Wetensch., D. I. bl. 282, 283, D. III. bl. 103; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 103, 121, 122, 126, 143, 147, 150, 213, D. II. Toev. en Bijl. bl. 98-100, 267; Collot d'Escury, Holl. Roem, D. III. bl. 376-378 der Aant. D. IV. St. I. bl. 41, 42, aanteek. bl. 248-252; Peerlkamp, de Poët. lat. Nederl., p. 302, 303; van der Aa, Nieuw Woordenb van Ned. Dicht., D. II. bl. 30; Glasius, Godgel. Nederl., D. I. bl. 320-322; de Jonge, Nederl. en Venet., bl. 364; Muller, Cat. van Portrett., bl. 68.