den. Bij beide echtgenooten verwekte hij geene kinderen en zijne goederen vervielen alzoo op zijne zuster Anna, gemalin van Karel de Ligne, graaf van Aremberg en hunne kinderen; terwijl het hertogdom Croy aan Karel Alexander, markgraaf van Havré in erfenis overging. Hij liet bij Maria de Bossu, eenen natuurlijken zoon na, François van Croy, die huwde met Dorothea van Raville, weduwe van Godfried, heer van Eltz enz. Zijn wapen was als dat van Antonius van Croy.
Karel van Croy was een man van kloek verstand, bezat groote ervarenheid in staatszaken en muntte in den oorlog door dapperheid uit. Met vorstelijke rijkdommen voorzien, was hij, kweekeling van Cornelius Valerius, de vriend van Justus Lipsius en van Erycius Puteanus, en verzamelde hij niet alleen een schat van boeken, penningen enz. maar hield zich ook onledig die behoorlijk te rangschikken en te beschrijven. Op zijn uitdrukkelijk verlangen, werd het volgende werk in het licht gegeven, onder den titel:
Gaspard Gevartius, Regum et imperatorum romanorum numismata, a Romulo et C.J. Caesare ad Justinianum Aug., cura et impensis Caroli, ducis Croyiaci et Arschotani, olim congesta, aerique incisa; nanc locupletata et brevi commentario illustrata etc. Antv. 1654, fol.
Ondanks al deze loffelijke eigenschappen, staat hij wegens zijn verraad met een zwarten kool in onze geschiedenis aangeteekend, en zijne onstandvastigheid maakte hem bij geen der partijen bemind. Een spot- en twee andere penningen van hem, waarop zijn borstbeeld, zijn bij van Loon afgebeeld; terwijl zijne afbeelding door Antonius Wieriex gegraveerd, gevonden wordt in zijne, door den baron de Reiffenberg voor het eerst uitgegevene Memoires, die door ons bij de bearbeiding der artikelen over personen van zijn beroemd geslacht zijn geraadpleegd en gevolgd, als eene echte bron, bij de verwarring in personen en jaargetallen, waaraan de meeste schrijvers ten opzigte van zijn geslacht zich hebben schuldig gemaakt.
Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XVIII. bl. 406 (36), 407 (37), 422 (48), B. XXIV. bl. 236 (64); Maurice, le blason des armoiries de tois les Chevaliers de l'ordre de la toison d'or, p 322; Hoogstraten, Woordenb., D. IV. lett. K. bl. 55; van Loon, beschrijv. der Nederl. Historiepenn., D. I. bl. 325, 326, 484, 507; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VII. bl. 502, 507, D. VIII. bl. 292, 410; de Jonge, Unie van Brussel, bl. 43, 44; Groen van Prinsterer, Archiv. de la Mais. d'Orange-Nassau, T. VIII. p. 139, 140, 217, 226, 227, 239, 386, 400; de Navorscher, D. III. bl. 322, D. IV. bl. 270; Baron de Reiffenberg, Memoir. du duc Charles de Croy, op onderscheidene plaatsen, vooral de inleiding, bl. XVIII-XXXVI; H. Q. Janssen, de Kerkhervorming te Brugge, D. I. bl. 241, 260-267, D. II. bl. 3, 12-18, 20, 22-41, 48, 53, 55, 64-69, 76, 81, 82, 114, 173, 184, 200-202, 204-209, 213, 217-219.