[Willem van Colster]
COLSTER (Willem van) of Coulster, waarschijnlijk te Rotterdam te huis behoorende, was een zeekapitein, die in den oorlog tegen de Duinkerkers meermalen met veel moed en goeden uitslag gestreden heeft. In Junij 1638 joeg hij een Duinkerksch fregat van 18 stukken, met een schip door den Duinkerker genomen, voor Grevelingen op het strand en shcoot het in den grond, ofschoon de Spanjaarden uit eene batterij van 8 stukken hem heftig beschoten. In het volgende jaar was hij met zijn schip Gelderland, als schout bij nacht bij de vloot van den admiraal Maarten Harpertsz. Tromp. Deze vloot, van elf schepen, hield Duinkerken bezet en raakte den 18den Februarij slaags, met eene Duinkerksche vloot van twaalf groote schepen, behalve vijf koopvaarders met soldaten en geschut voorzien, en nog drie andere kleine vaartuigen. Reeds in het begin van het gevecht werden twee Duinkerkers, ieder met 34 stukken gewapend, door de Hollanders en Zeeuwen afgesneden en genomen. De Spaansche vice admiraal was genoodzaakt zijn schip in brand te steken. De overigen namen de vlugt. Den 21sten Februarij kwam Tromp met de vloot en de twee veroverde schepen te Helvoetsluis binnen, en werd, benevens zijnen vice admiraal Bankert, Colster en al zijne kapiteinen met een gouden keten en medaille, waarop 's prinsen beeldtenis, vereerd. Van Colster was als commandeur bij de twaalf of dertien schepen onder Tromp, die den 16den September 1639 den eersten aanval van de vloot van d'Oquendo in Duins moesten wederstaan. Hij vocht in dien zeeslag met moed en eer. Na de overwinning der Nederlanders werd aan van Colster door Tromp order gegeven, om met twintig of vierentwintig schepen in het kanaal te kruissen en te
letten op de Spanjaarden en Duinkerkers. Wat er van hem gezegd wordt, dat hij buiten tijds en tegen zijn pligt terugkeerde en de zee openliet, kan waar zijn, doch wij vinden hem later weder in zee, in 1642, in den rang van commandeur. Op den 17den September van dat jaar, veroverde hij een Duinkerksch fregat van 20 stukken, bemand met 330 matrozen en soldaten. Na dezen tijd schijnt hij buiten dienst te zijn gebleven of gestorven.
Zie L. v(an d(en B(os, Leven en Daden der Zeeheld., D. II. bl. 93; Swalue, de Daden der Zeeuwen, enz. bl. 212; Commelin, Leven van Fred. Hendr., D. II. bl. 6, 33, 55, 59, 63, 129.