[Cornelis Cleyn]
CLEYN (Cornelis), zoon van H. Cleyn en van Catharina Petronella Clant, geboren den 14den Januarij 1723 te Leerdam, waar zijn vader Ontvanger-Generaal was, studeerde eerst te Utrecht en daarna te Leiden, en werd den 1sten September 1744 tot Proponent aangenomen. In 1745 tot Predikant te Meerkerk beroepen, vertrok hij van daar in 1748 naar Lekkerkerk, waar hij in 1757 een beroep naar Brielle ontving, dat hij aannam Hij werd aldaar emeritus in 1785 en overleed er den 2den Januarij 1798, nalatende zijne weduwe Plemp van Duiveland en eenen zoon, uit zijn eerste huwelijk met Geertruid Johanna Coel.
Hij heeft in het licht gezonden:
Bijbels Grafschrift van een Godvreezende Oostersch Prins, uyt het Boek Job, Cap. X. vs. 25, 26 en 27 op zijn Doorlugtige Hoogheid den Heer W.C.H. Friso, Prince van Oranje en Nassauw, Erf-Stadnouder, enz. enz. toegepast en uytgesproken op de Begraffenis van zijne Hoogheid den 13den Febr. 1752. 4o.
Dank-offer voor de eerstelingen van Neêrlands vrijheid, bij het vieren van het Twede eeuwgetij der inneminge van den Brielle, door de Watergeuzen, Gode binnen deze stad, op Woensdag den 1 April ciƆiƆcclxxii plegtig opgedragen, Naar aandeiding van een Redenvoering over Psalm LXVI vs. 8-15. Briele (1772), 8o.
De voortreffelijkheit van den Christelijken Godsdienst boven de Heidensche Wijsgeerte, 's Hage 1783, 8o.
De Verscheining van den Verresen Heiland 8o.
Verzameling van Aanteekeningen op het eerste en tweede deel der Vaderlandsche Historie van den Heer Jan Wagenaar, Rotterd. 1790-1791, 3 stukk. 8o.
Cleyn was Lid van het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen te Vlissingen en van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.
Zie van Abeoude, Naamrey. van Nederd. Borken, D. I. St. V. bl. 83; Brans, Kerkel. Reg. van Zuid-Holl.: van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken; van Mourik, Naamrol der Godgel. Schrijvers; Schotel. Kerk. Dordr., D. II, bl. 420; Catal. van de Bibl. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. II. bl. 128; uit medegedeelde berigten aangevuld.