[Jacob Cleydijck]
CLEYDIJCK (Jacob), een Brielenaar, was Zeekapitein bij de Admiraliteit van Rotterdam, streed met moed en beleid onder den Luitenant-Admiraal, Maarten Harpertsz. Tromp, den 28sten Februarij 1653, in den driedaagschen zeeslag bij Portland. Door drie Engelsche schepen aangetast, hield hij vol tot dat hij, in den uitersten nood door Kapitein Regemorter ontzet werd. Met nieuwen moed hervat hij het gevecht, schiet een vijandelijk schip in den grond, doch ziet eindelijk zijn eigen schip onder zich zinken. Van overgeven echter geen woord. Hij springt met het grootste deel van zijn volk op het naastbijliggende Engelsche schip, en van daar op dat van Regemorter, die kort te voren was gesneuveld. Door voorbeeld en woorden ontvlamt hij het volk van Regemorter tot nieuwen moed, en treft op nieuw een schip des vijands zoodanig, dat het te gronde gaat. Evenzeer onderscheidde hij zich in een gevecht tegen vier Turksche roofschepen, zes mijlen van Kaap St. Vincent, den 26sten September 1659. Twee der vijanden legden hem aan boord, doch Cleydijck sloeg hunne hevige aanvallen met dapperen moed af, ofschoon zijn eigen schip twee malen in brand geraakte. Na een gevecht van vier uren verlieten hem de vijanden, en hij kon de koopvaarders onder zijn geleide in veilige haven brengen. In den ongelukkigen zeeslag van 1665 voerde Cleydijck het bevel over de Dordrecht, van 46 stukken, onder het eskader van den Luitenant-Admiraal Johan Evertsen.
Zie Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 41; de Jonge, Ned. zeew., D. II, St. I, bl. 87, 295 en 296. St. II, bl. 477.