[Jan Claessens]
CLAESSENS (Jan), ook Jan Klaasz. van Grouw of enkel Jan van Grouw genoemd, op het laatst der zeventiende eeuw Leeraar der Doopsgezinden te Grouw in Friesland zijnde, was vrijzinniger dan een groot gedeelte der gemeente kon goedkeuren, zoodat er zich reeds in 1690 en 1691 tusschen hem en sommige leden oneenigheid openbaarde over het stil en hoorbaar gebed, over den tijd en de wijze van Avondmaalsviering en het waarnemen der predikbeurten. De Grietman van Idaarderadeel, Ubbo Baron van Aylva, liet zich ook met deze zaak in, en nam, in 1692, 17 punten of bepalingen omtrent de Doopsgezinde gemeenten. Hij wilde Jan Claessens, maar tevens de drie andere Leeraars, Jentje Idses, Dirk Djurres en Auke Jeltjes, op hunne beurten laten prediken en hoorbaar of stil laten bidden, ‘so in voegen als dan hun gemoed mag gestelt wesen; doch alles naar Gods H. Woord.’ Zijne bemoeijingen en ook de daarbij gevoegde bedreigingen waren echter van geen duurzaam gevolg: want in 1696 liepen deze twisten op eene vredebreuk uit, en er ontstonden twee gemeenten, de Vlaamsche en de Waterlandsche, tot welke laatste Jan Claessens behoorde, die na eenige jaren overleed.
Hij was een ijverig Leeraar, die somtijds zelfs in de vergaderingen van de afdeeling der Collegianten te Groningen optrad, en die dan tot genoegen stichtte. Van hem ziet het licht:
Leere der Doopsgezinden, verdedigt tegen de vreemde misduidingen van D. Feddriks. Amst. 1702.
Ook moet er nog van hem een handschrift bestaan, vroeger een eigendom van den heer T. Halbertsma te Grouw, behelzende eene soort van Godgeleerd stelsel, onderscheidene brieven van verschillende personen en eene lange Leerrede over Ephes. IV vers 1.
Zie Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgezz. in Friesl. bl. 193, 226, 235; de zelfde Geschied. der Doopsgezz. in Groningen enz. bl. 169.