het gezag over deze landen aan te bieden, welke poging echter gelukkig vruchteloos afliep. Hij stond bekend als een ijverig tegenstander van Leicester en deed al het mogelijke om diens gezag te beperken. De aanhangers van den Graaf, voorgevende dat zij bijzonder voor Godsdienst en Vaderland ijverden, hadden het vooral geladen op Karel Roorda of op hem; de eene zou het besluit der Staten van Friesland tot opdragt van het bewind over den burgerlijken stand en het geregt aan Leicester, die aldaar in krijgszaken gekend werd, hebben omvergestooten, de andere gezegd hebben, dat aan iemand, die wel met den geheimschrijver stond, zulke brieven als men uit Engeland voortbragt, niet dan eene enkele kroon behoefden te kosten.
In 1593 werd hij Lid van den Raad van State, zette de belegering van Groningen in 1594 mede door, waartoe hij om de plaats hebbende tweedragt meer kans zag dan anderen. Ook woonde hij dit beleg bij, en toonde zich, gedurende dezen veldtogt, in menig opzigt den tegenstander van Prins Maurits. Zoo wilde hij, dat men de stad zonder geschut zou belegeren, op grond dat het vervoer daarvan zware en noodelooze kosten zou veroorzaken, daar de poorten wel terstond bij de nadering van het leger zouden geopend worden; doch Maurits, die als een verstandig Veldheer nooit zijnen vijand te gering achtte, oordeelde dat men voor zulk eene stad niet verschijnen moest, dan met de middelen om haar met geweld te kunnen dwingen. Daar ook in alle zijne handelingen eene al te sterke liefde voor zijne provincie doorstraalde, waardoor hij meermalen het groote en algemeene belang voorbijzag, komt hij, ten opzigte van de beide veldheeren, Maurits en Willem Lodewijk, Graaf van Nassau, in een niet al te gunstig licht voor.
Hij bleef tot 1601 in den Raad van State; nam in 1603 op nieuw voor twee jaren zitting; had een groot aandeel in de gebeurtenissen, welke Friesland in 1600 schokten; bevorderde te 's Gravenhage de belangen der misnoegden en trok partij voor hen, die zich tegen de buitenboorlingen verklaarden, en zich bijzonder voor 's Lands regten in de bres stelden. In 1606, met anderen Gecommitteerden naar Oost-Friesland gezonden, overleed hij aldaar. De regering van Embden gaf den 12den November een afscheidsmaal en, na dit bijgewoond te hebben, werd hij 's morgens dood in zijn bed gevonden. Volgens sommigen zou hij bitter van aard geweest zijn, zich en de zijnen alleen groot achtende. Hij stierf ongehuwd.
Zie Bor, Nederl. Oorl. B. XXII. bl. 872 (14) B. XXXI. bl. 830 (41); van Meteren, Nederl. Hist. D. IX, bl. 169; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 214 en 215 D. II. bl. 573; Geschiedk Aant. omtrent het beleg van Groning. in 1594 bl. 7, 8, 30.