Zutphens liedboek
(1985)–Anoniem Zutphens liedboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Plattegrond van Zutphen, getekend door Jacob van Deventer, ca. 1560. (Rijksarchief in Gelderland, Arnhem)
| |
[pagina 11]
| |
F.W.J. Scholten
| |
Welvaart in de MiddeleeuwenWanneer we spreken over de welvaart en rijkdom die Zutphen in de Middeleeuwen bereikte, dan is daarmee vooral de dertiende en veertiende eeuw bedoeld. In die tijd beleefde de stad een grote economische bloei, die vooral te danken was aan de levendige internationale handel. Zutphense schepen voeren naar het Oostzeegebied waar onder andere zout, laken, wol en wijn werden afgezet en waarvandaan vooral haring werd meegevoerd. Aan de andere kant was het met name het Rijnland, met als belangrijkste centrum Keulen, waar kooplui uit Zutphen handel dreven. Hier ging het voornamelijk om de aankoop van wijnen en Oosterse produkten (specerijen). Echter ook met gebieden als Vlaanderen, Engeland en Bergen in Noorwegen waren er intensieve commerciële contacten. Omdat de stad lid was van de hanze, reisden vertegenwoordigers van Zutphen regelmatig naar Lübeck om de hanzedagen bij te wonen.Ga naar eind3 De welvaart kwam ook in het stadsbeeld tot uiting, op de eerste plaats doordat de bewoning zich | |
[pagina 12]
| |
St. Walburgskerk van de oostzijde, met op de voorgrond de Librije. De koepelvormige bovenbouw die is afgebeeld dateert van 1633-1637; de oorspronkelijke bovenbouw was spitsvormig. Gravure van H. Spilman naar een tekening van Jan de Beyer.
vanuit de oorspronkelijke kern rond het 's-Gravenhof snel uitbreidde. In de dertiende eeuw werd de Nieuwstad binnen de ommuring opgenomen; in de veertiende eeuw ontstonden nieuwe wijken buiten de Spittaal- en Laarpoort. Ook uit de aard van de bebouwing bleek dat er in het oude Gelderse stedenrijmpje niet voor niets sprake is van ‘Zutphen de rijkste’. Behalve de rijke kooplieden vonden tal van instellingen, vooral van geestelijke maar ook van wereldlijke aard, hun onderdak in even zovele fraaie gebouwen. De Walburgkerk, die diende als bedehuis van kapittel en parochie, de Nieuwstadskerk, het kloostercomplex van de Predikheren, het raadhuis en vele andere monumentale bouwwerken vormden de uiterlijke tekenen van een rijk geestelijk en cultureel leven, waarop we later nader in zullen gaan. De middeleeuwse welvaart was echter niet van blijvende aard; het keerpunt kwam omstreeks het begin van de vijftiende eeuw. | |
Neergang in de vijftiende eeuwOver de oorzaken van de achteruitgang die Zutphen sinds het begin van de vijftiende eeuw doormaakte, zijn verschillende suggesties in omloop. Vermoedelijk moeten we het zoeken in een samenloop van ongunstige omstandigheden. Door de St. Elisabethsvloed van 1421 ging er meer water door de Waal en min- | |
[pagina 13]
| |
der door de IJssel stromen, waardoor de bevaarbaarheid van de laatstgenoemde rivier achteruit ging. Zeker zo belangrijk was de opkomst van de Hollandse steden als concurrenten voor de IJsselsteden bij hun handel op Noord-Duitsland en het Oostzeegebied. Tenslotte deden de vele oorlogen waarin Gelre in de eerste helft van de vijftiende eeuw verwikkeld raakte, geen goed aan Zutphen's positie als handelsstad. In 1473 brak een periode van strijd aan tegen de hegemonie van de Bourgondiërs, later de Habsburgers, die duurde tot 1543. Deze putte de financiën uit en bemoeilijkte het handelsverkeer. Al zakte de welvaart langzaam maar zeker naar een lager niveau, toch betekende dit niet dat Zutphen eensklaps een arme stad was. De handel verdween niet, maar er vond een heroriëntatie plaats. Het transport met schepen over grote afstand maakte gedeeltelijk plaats voor vervoer over de weg, waarbij de contacten met Holland enerzijds en Westfalen anderzijds belangrijker werden. Bovendien werd Zutphen steeds meer het distributiecentrum voor goederen van en voor het omringende platteland.Ga naar eind4 Alleen al uit de bouwactiviteiten die in de vijftiende eeuw plaats vonden, blijkt dat Zutphen geenszins verpauperd was. Zowel aan het raadhuis als aan het aangrenzende schepen- en vleeshuis werd nieuwbouw gepleegd. De raadkamer werd in 1465 met tapijten behangen. Zeker zo spectaculair waren de uit-
Middeleeuwse stadhuisgevels aan de Lange Hofstraat. Naar een tekening door F. Berckhuys, 1717.
| |
[pagina 14]
| |
Doopvont St. Walburgskerk. In 1527 in Mechelen aangekocht. Geelgieterswerk vervaardigd door Gielis van den Eynde in 1527. (Foto Gemeente-archief Zutphen)
breidingen die de Walburgkerk onderging: gedurende vrijwel de gehele vijftiende eeuw was men daarmee doende; in 1527 werd in Mechelen het fraaie koperen doopvont gekocht. De bouwactiviteit bleef niet beperkt tot deze twee belangrijkste gebouwen van de stad; ook elders was er veel bedrijvigheid.Ga naar eind5 De betrekkelijke rijkdom zal zich in deze periode vooral geconcentreerd hebben bij de vrij kleine groep van belangrijke families, die ook het stadsbestuur in handen hadden, en tot de kerken en de andere grote geestelijke en wereldlijke instellingen. De oproeren die onder andere in 1494 en 1526 plaats vonden omdat de burgers meer invloed in het stadsbestuur wensten, wijzen in deze richting.Ga naar eind6 | |
Geestelijk en cultureel levenZoals in het voorgaande al naar voren kwam, bestonden er in het middeleeuwse Zutphen tal van kerkelijke en andere geestelijke instellingen. Voor het culturele leven in de stad speelden deze een buitengewoon belangrijke rol, want kerk en cultuur vormden een bijna onlosmakelijke eenheid. Zutphen kende twee kloosters, het Broederenklooster van de Dominicanen en het klooster Galilee van de Observanten (Franciscanen). Bovendien waren er zes zusterhuizen voor vrome, ongehuwde vrouwen: het Oude Convent, het Spittaal, het Rondeel, het Adamanshuis, het Isendoorn of Maria Magdalena- | |
[pagina 15]
| |
convent en het Heer Hendrikshuis. De laatste drie waren huizen van de Zusters des Gemenen Levens. Het belangrijkst was in dit kader echter ongetwijfeld de Walburgkerk. Zoals deze kerk als gebouw domineerde in het stadsbeeld, zo speelden de hieraan verbonden geestelijkheid van parochie en kapittel een hoofdrol in het culturele leven van de stad.Ga naar eind7 Het kapittel, een college van twaalf kanunniken (geestelijken), had tot taak zich te wijden aan gebed en eredienst. Als bron van inkomsten beschikte het over veel grond- en huizenbezit, tienden en andere eigendommen. Het had tevens een opvoedende en onderwijzende taak. De kapittelschool bestond waarschijnlijk al in de dertiende eeuw; de eerste vermelding dateert van 1335. Ook het stadsbestuur had er een zekere zeggenschap over. Deze ‘Latijnse school’ had vooral tot taak de leerlingen de Latijnse taal bij te brengen, zodat er een basis was voor verdere studie. Dat kon zijn een opleiding voor het geestelijke ambt of een academische studie aan een van de buitenlandse universiteiten. Voor een opleiding op academisch niveau trokken de Zutphense studenten vooral naar Keulen. Zo vormde de Latijnse school een centrum van cultureel leven waaraan vaak, door studie elders, een internationaal element werd toegevoegd.Ga naar eind8
Kaart uit het kaartenboek van Thomas Witteroios, getekend in 1573. Het klooster Galilee (rechtsboven) is afgebeeld naar de toestand van de verwoesting door de Spanjaarden in 1572. (Rijksarchief in Gelderland, Arnhem)
| |
[pagina 16]
| |
Een andere belangrijke instelling op cultureel gebied, eveneens samenhangend met de Walburgkerk, was de librije. Na de uitbreidingen die de kerk in de vijftiende eeuw had ondergaan, was de oude boekerij ondergebracht in een kleine ruimte in het zuider dwarspand, gebouwd in 1499. Deze was toegankelijk voor de geestelijkheid die aan de kerk was verbonden; waarschijnlijk hadden ook de leden van het stadsbestuur er toegang. De kerkmeesters Herman Berner en Coenraad Slindewater besloten de librije aanzienlijk uit te breiden, zowel wat betreft het boekenbezit als de ruimte waarin dit was ondergebracht. De bedoeling was er een centrum voor de studie van alle nuttige wetenschappen van te maken, waarbij men internationale voorbeelden voor ogen had. In 1561 werd begonnen met de bouw van de huidige, wereldberoemde librije. Voor het nieuwe gebouw stonden de plaatselijke bibliotheken van het Broederenklooster en het klooster Galilee model.Ga naar eind9 Niet alleen voor dit aspect van het culturele leven in Zutphen, maar ook in andere opzichten speelden kerken en kloosters een belangrijke rol. De kerkelijke feesten hadden vaak gedeeltelijk het karakter van een volksvermaak. Zo werden er in de Middeleeuwen op hoge kerkelijke feestdagen bijbelse verhalen als ‘toneelstuk’ vertoond; oorspronkelijk gebeurde dit in de kerk. Later werden ook heiligenlevens gedramatiseerd tot zo genaamde mysterie-, heiligen- of mirakelspelen, in die tijd kortweg ‘spel’ genoemd. In de loop van deze periode werd dit soort spelen meer en meer buiten het kerkgebouw vertoond. In Zutphen treffen we het eerste voorbeeld van deze vroege vorm van toneel
Interieur Librije. Omstreeks 1564 gebouwd en ingericht. Thans nog vrijwel geheel intact en toegankelijk. (Foto Gemeente-archief Zutphen)
| |
[pagina 17]
| |
in 1386 aan, wanneer de stad op paasavond wijn geeft ‘totter spolinge in der groter kircke’. Iets dergelijks wordt onder meer vermeld in 1401, 1402 en 1405. In 1454 schonk de stad 45 kwarten wijn aan de ‘gesellen dije dat spijl spoelden tot onsen afflaet’Ga naar eind10 en in 1555 vond er een betaling plaats ‘om itlicke ornamenta tegen onse kermisse totten spiel van David ende Goliath te laeten maeken’.Ga naar eind11 Een fragment van zo'n spel wordt op het gemeentearchief van Zutphen bewaard. Het is een deel van de rol van Sara uit een episode over het leven van Abraham.Ga naar eind12 Met de ‘afflaet’ en ‘kermisse’ waarvan zojuist sprake was, wordt de eerste dag van de kermis van de Walburgkerk bedoeld, welke viel tussen 15 augustus en 8 september. Op die dag werd, behalve het ‘spel’, ook een grote processie gehouden waaraan alle kerkelijke en wereldlijke autoriteiten deelnamen en waaraan met muziek luister werd bijgezet.Ga naar eind13 Zo is er in de stadsrekening van 1530 sprake van betalingen aan muzikanten uit Deventer en Nijmegen: ‘dije spolluijde van Deventher’ en ‘eeijnen spoelman van Nijemeghen’.Ga naar eind14 In 1537 doen de kerkmeesters van de Walburgkerk een soortgelijke uitgave: ‘item op karmissen gegeven nae older gewonten den trompers van Deventer ... ende die ander spollude voer Onsen Lieven Vrouwen inden processie spollen ...’.Ga naar eind15 In 1540 noteren zij ‘item die spoelluden van Deventer gijfft men op onser kermis alz sij van Deventer komen spollen in deser processe 12st(uver) brabantz’.Ga naar eind16 Zoals uit het bovenstaande al naar voren komt, was het in de zestiende eeuw gewoonte dat er ‘speellueden’ uit Deventer overkwamen, soms in gezelschap van muzikanten uit andere steden. Gedurende lange tijd had Zutphen echter ook eigen ‘pipers’ in dienst.Ga naar eind17 Bovendien bleven de feestelijkheden niet beperkt tot de kermis van St. Walburg, maar werden ook andere kerkelijke en nietkerkelijke feesten op deze wijze opgeluisterd. Zo noteren de kerkmeesters in 1551 een uitgave van 3 stuivers aan de stadsmuzikant Droege Naep - voor Zutphenaren nog steeds een bekende naamGa naar eind18 - ‘van dat hie des hiligen sacramentsdage in der processie voir dat hilige sacrament gespoelt hadde’.Ga naar eind19 Met deze kunstuitingen, al hielden ze dan ook verband met kerkelijke evenementen, zijn we de wereldlijke kunst steeds dichter genaderd. Dezelfde ‘pipers’, ‘spoellueden’ en anderen die op kerkelijke feesten hun muziek en zang ten gehore brachten, verschenen ook op de meer werelds getinte feestelijkheden. Wanneer bijvoorbeeld op St. Peter ad Cathedram (22 februari) het nieuwe college van schepenen werd gekozen, werd de daarmee gepaard gaande uitgebreide feestmaaltijd opgeluisterd door muzikanten uit de stad of van elders. Een voorbeeld uit 1530 lezen we in de stadsrekeningen: ‘op daich Petri ad Cathedram ... spoelluijde van Deventer durch beveell des Raetz gescheenckt ... item noich mijn juncker van Bronchoerst spoelman op daich Petri vurscreven gegeven ...’.Ga naar eind20 Ook de jaarmarkt was een gelegenheid waar allerlei kunstenaars en kunstemakers optraden en daarnaast waren er talrijke andere gebeurtenissen waarbij dit voorkwam. In 1482 lezen we over twee zangers, begeleid door ‘lutenslegers’, die in de schepenkamer ‘discantierden’ (zongen).Ga naar eind21 In 1535 is er sprake van ‘des marschallickx Marten van Rossem sin spolman’.Ga naar eind22 | |
[pagina 18]
| |
Middeleeuwse huizen in Zutphen. Door P.G. Westenberg, 19de eeuw. Tekening.
Al met al wordt uit de schaarse bronnen die er over deze vormen van cultureel leven beschikbaar zijn, duidelijk dat zij in Zutphen een vaste plaats in het dagelijkse leven innamen. | |
Het liedboek in de Zutphense contextIn het licht van het bovenstaande is het verzamelen, optekenen of bewaren van een collectie volksliederen in het laat-Middeleeuwse Zutphen geen onverklaarbare gebeurtenis, hoeveel vraagtekens er ook aan de herkomst van de auteur en de liederen blijven kleven. Als laat-Middeleeuwse, schriftelijke neerslag van lyriek in de volkstaal staat het liedboek in Zutphen dan ook niet alleen. Op het gemeentearchief wordt een lied in vijftiende-eeuws handschrift bewaard dat de titel draagt ‘esz hat ein bour en doichtterlin gefangen’. Het is geschreven op een papieren blad, afkomstig uit een opengesneden boekband en het was bestemd voor meester Nicolaas: ‘Meister Nyclais disz is daz leyt da iuer liebde lang umb gebede hait’.Ga naar eind23 De in de collectie handschriften van het gemeentearchief bewaarde fragmenten komen | |
[pagina 19]
| |
voor een belangrijk deel uit boeken en registers van de librije en van het oude archief van de kerkmeesters van de Walburgkerk. Het is daarom niet onmogelijk dat schrijver en/of ontvanger van het ‘lied voor meister Nyclais’ gezocht moeten worden in de sfeer van de kapittelschool. Moet de schrijver c.q. bezitter van het Zutphens liedboek wellicht in dezelfde omgeving worden gezocht? Of is deze ‘Hanns’ identiek met ‘Hans van Sütfen’, van wie een lied is opgetekend in de kroniek van Lünen? Het laatstgenoemde lied gaat over de slag bij Sittard in 1543, waarbij hertog Willem van Gulik en Gelre een overwinning behaalde op de troepen van landvoogdes Maria van Hongarije. Het taalgebruik van dit lied vertoont veel overeenkomsten met dat van het Zutphense liedboek, zodat een zelfde herkomst niet helemaal is uit te sluiten.Ga naar eind24 In dat geval moeten we wellicht denken aan een rondtrekkend soldaat die tijdelijk te Zutphen verbleef. Gezien de langdurige oorlogstoestand waarin Gelre in die tijd verkeerde, is dit zeker niet onmogelijk. De omschrijving van de plaats waar de eigenaar van het boek woonde, biedt weinig houvast: ‘Hanns aus Kolstege, wonede inn dye Pollssbrock nytt wytt fann dye Bark Hessenn bye der Cappenn Zyppell ...’ De eerste twee namen zijn nog goed te plaatsen. De Koolsteeg was in de zestiende eeuw een straatje ten noorden van de Laarstraat, inderdaad gelegen in de Polsbroek, waarvan de naam tot op de dag van vandaag bestaat. Het is echter volstrekt onduidelijk wat bedoeld wordt met ‘Bark Hessenn’ en ‘Cappenn Zyppell’.Ga naar eind* | |
[pagina 20/21]
| |
In de Schepenzaal van het stadhuis was een fresco aangebracht van het stadsgezicht van Zutphen. Het fresco werd bijgewerkt in 1597; de nieuwe wallen aan de IJselzijde werden toegevoegd. Steendruk van P.W.M. Trap, opgenomen in R.W. Tadama, Geschiedenis der stad Zutphen van de vroegste tijden tot 1795, Arnhem/Zutphen, 1856.
|
|