Zacht Lawijd. Jaargang 8
(2009)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Cyriel Buysse. Schilderij door Isidoor Opsomer (1915) [Collectie Letterenhuis]
| |
[pagina 87]
| |
Elke van Nieuwenhuyze
| |
Nederlandse naturalistische verhalen: lessen over de marginalen van de samenlevingHet naturalisme was aan het einde van de negentiende eeuw, net als in de rest van Europa, één van de dominante stromingen in de Nederlandse letteren. In navolging van de bekendste theoreticus van het naturalisme, Emile Zola, die pleitte voor een zo objectief en zo exact mogelijke beschrijving van welk aspect van de hedendaagse wereld dan ook, willen de Vlaamse en de Nederlandse varianten van de naturalistische literatuur de | |
[pagina 88]
| |
werkelijkheid weergeven zoals ze is. Daarenboven hebben de auteurs van deze teksten een voorkeur voor een specifiek onderdeel van die werkelijkheid: ze willen vooral focussen op de sociaal en de psychologisch zwakkeren van de samenleving in hun erbarmelijke levensomstandigheden. Door de combinatie van een waarheidsclaim met een voorkeur voor deze onderwerpen is het zinvol om de verhalende naturalistische teksten te vergelijken met contemporaine en thematisch verwante wetenschappelijke gevalsstudies over personen die sociaal en psychologisch minder sterk stonden. Deze literaire en wetenschappelijke ziektegeschiedenissen zijn immers ontstaan in eenzelfde cultuurhistorische context die onder andere wordt gekenmerkt door wat we het ‘degeneratie- en pathologiedebat’ zouden kunnen noemen. In Ontregelde geesten wijst Douwe Draaisma op de introductie van de term door de arts B.A. Morel om er het proces van ‘de toenemende ontaarding van de geestvermogens in opeenvolgende geslachten’ mee aan te duiden.Ga naar eind1 Draaisma verklaart verder: Volgens zijn theorie konden verworven stoornissen, zoals depressie of alcoholisme, doorgegeven worden aan de volgende generatie, waar ze zich in versterkte mate zouden laten gelden. Dit onomkeerbare en progressieve proces van ontaarding zou binnen drie of vier generaties via steeds ernstiger psychosen uitkomen bij de volslagen idioot - die niet in staat is zich voort te planten en zo het degeneratieproces afsluit. Later kreeg degeneratie vooral de betekenis van een syndroom, een ziektebeeld dat verwees naar de geesteszwakte van een erfelijk belaste. Dit syndroom kon zich uitdrukken in een verscheidenheid van symptomen, zoals achtergebleven verstandelijke vermogens, hysterie en epilepsie. Ook misdaad en andere verschijnselen met een zekere maatschappelijke zichtbaarheid, zoals de toename van alcoholisme en prostitutie werden met degeneratie in verband gebracht.Ga naar eind2 Degeneratie kan dus de collectieve pathologie, de ziekte van de natie en de verzwakking van het ras veroorzaken maar het kan ook individuele pathologieën, specifieke abnormaliteiten van individuen, tot haar symptomen rekenen. Mary Kemperink heeft al heel wat onderzoek verricht naar hoe er in de Nederlandse literatuur van het fin de siècle, en met name in de naturalistische teksten, omgesprongen wordt met deze thema's, die heel courant aanwezig zijn in de wetenschappelijke teksten uit de periode 1870-1910, waarin het bredere Europese naturalisme moet worden gesitueerd.Ga naar eind3 Het cultuurhistorische onderzoek van Kemperink behandelt de vraag of de Nederlandse naturalistische teksten het beeld van pathologie en degeneratie dat wordt overgeleverd door de wetenschappelijke bronnen bevestigen en hoe dat dan gebeurt.Ga naar eind4 Nu loont het ook de moeite om te kijken hoe de Nederlandse naturalistische prozateksten hun verhalende karakter, hun narratieve strategieën, inzetten wanneer ze pathologie en degeneratie weergeven. Aan de hand van een gevalsstudie zal blijken dat deze teksten het wetenschappelijke beeld | |
[pagina 89]
| |
Cyriel Buysse (circa 1900) [Collectie Letterenhuis]
van pathologie en degeneratie ook kunnen compliceren, onder andere door hun verhalende karakter. De casus is Cyriel Buysses Schoppenboer (1898), waarin de boer Jan Foncke in een sociaal gedegenereerd milieu een pathologische seksuele obsessie ontwikkelt en eraan ten onder gaat. Zijn obsessie is een symptoom van een individuele pathologie die in de eerste plaats gekenmerkt wordt door een groot defect van het gevoel of het gemoed. De referentiële waarde van de roman zal geconfronteerd worden met die van enkele thematisch verwante contemporaine wetenschappelijke bronnen, | |
[pagina 90]
| |
namelijk enkele gevalsstudies van insania moralis of gedeeltelijke krankzinnigheid. Met het concept ‘referentiële waarde’ wordt in deze bijdrage verwezen naar alle referenties die teksten bevatten aan de reële historische zaken, aan de wereld buiten de tekst. Het gaat, kortom, om de waarheidswaarde van de tekst, die zich voordoet op verschillende niveaus. Bij de analyse van deze referentiële waarde heb ik me laten inspireren door Frank Ankersmits narrativistische geschiedtheorie. | |
Insania moralis: schaamteloze immoraliteitHet narrativisme kwam tot ontwikkeling in de tweede helft van de vorige eeuw. In De navel van de geschiedenis bespreekt Frank Ankersmit hoe het narrativisme in het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw de start betekende van een reflectie op de historische tekst in zijn totaliteit, dus niet enkel op de afzonderlijke verklarende uitspraken, en op het beeld van een deel van het verleden dat hierin wordt geboden: Toch is het narrativisme meer dan alleen een aanvulling omdat het een nieuwe categorie van vragen aan de orde stelt. Voor de oudere paradigmata was de historische tekst, de taal van de historicus het gehoorzaam en gewillig instrument waarvan hij zich bediende om het verleden weer te geven; voor de narrativisten is daarentegen de historische tekst een niet minder geheimzinnig object als het verleden zelf. Tekstuele hoedanigheden als ‘focalisatie’ (vanuit welk standpunt is de tekst geschreven?), afstand, narratieve stem, narratieve ordening, reële tijd versus genarrativiseerde tijd, enz. bleken niet minder bepalend voor wat in de historische tekst gezegd wordt (en vooral ook, voor wat daar überhaupt wel en niet in gezegd kan worden) dan het verleden zelf. Of hij zich dat realiseert of niet, wanneer de historicus een historische tekst schrijft, neemt hij een aantal quasi-literaire beslissingen die van het grootste belang zijn voor de uiteindelijke vorm van zijn verhaal over het verleden.Ga naar eind5 Het is dan ook Ankersmits geschiedtheorie die middelen aanreikt om de referentiële waarde en de narrativiteit van teksten samen te bestuderen, of nog: om na te gaan hoe teksten tegelijkertijd onze kennis verruimen net door een interessant verhaal te vertellen, dat vernieuwend is. De zeven wetenschappelijke gevalsstudies die ik gebruik, zijn ziektegeschiedenissen van morele krankzinnigen, van personen die lijden aan insania moralis. Samengevat gaat het hier om vormen van krankzinnigheid waarbij het morele defect groot is, wat leidt tot misdaad, om een combinatie dus van krankzinnigheid en een neiging tot misdadigheid. Deze pathologische personen worden niet volledig verantwoordelijk geacht voor hun daden. Jessica Slijkhuis definieert, in navolging van de bekende Nederlandse arts. J. van Deventer, het ziektebeeld van insania moralis als | |
[pagina 91]
| |
een erfelijke degeneratieve neurose, een aangeboren toestand die men reeds in de vroege jeugd kon herkennen aan excessief, leugenachtig en pervers gedrag, luiheid, wreedheid en een gebrek aan schaamtegevoelens en waarheidsliefde.Ga naar eind6 Het gaat erom dat het gevoel of gemoed pathologisch verstoord was terwijl van het verstand werd verondersteld dat het intact was.Ga naar eind7 De zeven gevalsstudies die worden geconfronteerd met Schoppenboer zijn afkomstig uit artikelen die zijn gepubliceerd in drie vooraanstaande Nederlandse wetenschappelijke tijdschriften: Nederlandsch tijdschrift voor geneeskunde, Psychiatrische bladen (vanaf 1897 voortgezet als Psychiatrische en Neurologische Bladen) en Tijdschrift voor strafrecht. De gevalsstudies zijn representatief voor wat er in de (Noordelijke) Nederlanden te vinden is aan ziektegeschiedenissen die thematisch vergelijkbaar zijn met Schoppenboer. | |
Wat er ‘waar’ is in SchoppenboerEen eerste manier waarop de narratieve teksten ons kennis van het verleden kunnen geven, is via de zogenaamde feitelijke beweringen. De feitelijke beweringen zijn de enige onderdelen van de tekst die onmiddellijk refereren aan het verleden.Ga naar eind8 Deze feitelijke beweringen zijn letterlijke, beschrijvende beweringen, ze zijn dus niet onderhevig aan narratieve strategieën. De vraag rijst wat de feitelijke beweringen in Buysses Schoppenboer zijn. De feitelijke beweringen kunnen we slechts te weten komen door ze te confronteren met de feitelijke beweringen van zoveel mogelijk andere thematisch verwante teksten. Tenminste, dit verdedigt Ankersmit in De macht van representatie. Exploraties II: cultuurfilosofie en esthetica.Ga naar eind9 Eenvoudig gezegd zoeken we dus naar de grootste gemene deler van de feitelijke beweringen uit Schoppenboer én die uit de wetenschappelijke ziektegeschiedenissen. Idealiter zouden deze teksten natuurlijk moeten worden geconfronteerd met een zo groot mogelijk corpus van gelijkaardige teksten. De volgende drie stellingen zijn slechts enkele van de feitelijke beweringen. Ten eerste: een individu dat lijdt aan een pathologie die gelijk te stellen is met zedelijke krankzinnigheid vertoont misdadig gedrag. In Schoppenboer lezen we hoe boer Jan Foncke, die een seksuele obsessie ontwikkelt voor Rosa, de vrouw van zijn neef, talloze keren tracht Rosa te verkrachten en hoe zijn onbevredigde verlangen hem ertoe drijft zijn neef te willen vermoorden. Een voorbeeld: Zijn aartsvijanden!... O! Er bestonden geen woorden om uit te drukken tot welk punt hij ze nu haatte en verfoeide; Hij was opnieuw vooruitgegaan, eerst kalm en bedaard, van lieverlede harder, met jagende boezem en jagende stap, met krampachtig gesloten vuisten en evenwijdig schuin vooroverhellend lijf, naarmate hij zich in verbeelding, weer vlijmender en vlijmender, hun onverdiend geluk | |
[pagina 92]
| |
Eerste pagina van het handschrift Schoppenboer, gedateerd 12-1896 tot 07-1897 [Collectie Letterenhuis]
| |
[pagina 93]
| |
voorstelde. O!... had hij hem nu maar in zijn macht, de hatelijke, walgelijke, luiaard, wat zou hij razend, als een wild beest op hem springen! Wat zou hij hem vloekend uit Rosa's armen rukken, en, met zijn vuisten en zijn voeten, zijn lomp, dik, vadsig lijfin stukken slaan en trappen! Zó,... met zijn éne hand, zou hij hem de keel toewringen!... Of zó,... met één enkele duw, hem 't hoofd tegen een boom verpletteren. En dan zou hij met ruw geweld Rosa de zijne maken; en als dat gebeurd was haar insgelijks doden, omdat ze eerst aan zijn vijand behoord had, omdat ze zich aan hem onteerd had.Ga naar eind10 Twee typische voorbeelden uit de wetenschappelijke gevalsstudies zijn de volgende: Zoowel hare moeder als 72jarige tante sloeg zij ‘bont en blauw’, de laatste dreigde zij - na de deur op slot te hebben gedaan - met een mes te vermoorden of haar te zullen smoren, ‘daar zij zoo rochelde’. Eens deed zij poging tot brandstichting, ‘daar zij haar zin niet deden’.Ga naar eind11 Een individu dat lijdt aan een pathologie die gelijk te stellen is met zedelijke krankzinnigheid vertoont perverse, emotieloze neigingen; dat is een tweede feitelijke bewering. In Schoppenboer hebben we bijvoorbeeld de volgende passage: Zij was oud en lelijk, vuil en zwart, met een grauw vel en een mond zonder tanden, doch wat deed dat ter zake. Hij nam ze maar zoals ze was, en dat bevrijdde hem van ergere buitensporigheden. Nooit, trouwens, ontving ze een cent van hem. Dat gebeurde zo gans eenvoudig en natuurlijk, zonder liefde noch schaamte, alsof het niet anders kon, alsof het iets was dat vanzelf bij haar betrekking als dienstmeid hoorde. En overdag was daar niets van te merken; nooit, zelfs als ze gans alleen in huis waren, waagden zij de minste toespeling dienaangaande. Het geruste cynisme van honden die na de daad elkaar verlaten.Ga naar eind13 Twee voorbeelden uit de wetenschappelijke gevalsstudies: Hare tante, met wie zij in één bed sliep, wilde zij dwingen ‘net als man en vrouw met haar te doen’; daarom was deze verplicht in het vervolg gekleed te bed te liggen. Jonge katten liet zij aan hare borsten | |
[pagina 94]
| |
zuigen. Zoowel te thuis als in een dienst bedreef zij ontucht met een kat; eens werd zij op heterdaad betrapt.Ga naar eind14 De derde feitelijke bewering tot slot: een individu dat lijdt aan een pathologie die gelijk te stellen is met insania moralis gaat respectloos om met zijn naasten. In Schoppenboer ontwikkelt Jan een ongemotiveerde haat jegens zijn neef, verbrast hij het geld van hem en zijn broers in drinkpartijen, misbruikt hij de meid wanneer hij er zin in heeft en tracht hij Rosa te verkrachten. Een voorbeeld: [...] maar eens als de alcohol, die hij nu in ruime hoeveelheid gebruikte, zijn konen kleurde en in zijn starre ogen vlamde, toen kon hem niets meer schelen, en vastberaden stapte hij door, naar de beruchte kroegen. Hij was er reeds goed bekend, men wist er reeds van huis tot huis dat zijn komst er telkens het signaal was van eindeloze traktaties en brasserijen. [...] Twee representatieve voorbeelden uit de medische teksten: Wat onder hare handen kwam vernielde zij, voor de waarde van voorwerpen had zij geen gevoel, zij bedierf gaarne de vreugde van anderen, zij stal kleine voorwerpen om die te verbranden, sarde haar broertjes, kneep ze met de bedoeling hen te bezeeren, [...] gaf hare broers oplossing van soda te drinken [...].Ga naar eind17 Uit de gedeelde feitelijke beweringen kan worden besloten dat Schoppenboer, net zoals de wetenschappelijk teksten, wel degelijk een geschiedenis van een pathologische persoon met een groot moreel defect beschrijft.Ga naar eind19 Schoppenboer verrijkt via de feitelijke beweringen onze kennis over dit onderwerp. | |
[pagina 95]
| |
Wat er ‘waar’ wordt door SchoppenboerDankzij het verhalende, narratieve karakter van literaire teksten als Schoppenboer kan onze kennis van het verleden bovendien verrijkt worden op een tweede niveau. Ankersmit stelt dat elke representatie van een stukje geschiedenis, en het gaat in deze bijdrage allemaal om ziektegeschiedenissen, een bepaald standpunt over het verleden biedt.Ga naar eind20 De belangrijkste idee uit Narrative logic is dat de narratieve representatie van het verleden in een verhaal, in tegenstelling tot de feitelijke beweringen, nooit rechtstreeks kan verwijzen naar de werkelijkheid. Een verhaal is immers tot stand gekomen door de narratieve keuzes die de auteur erin heeft gelegd en die narrativiteit is geen onderdeel van de gebeurtenissen uit het verleden zelf. Toch geeft Ankersmit een antwoord op de vraag wat voor hem de objectiefste representatie is. Het is diegene die ten eerste heel wat feitelijke beweringen bevat en die ten tweede door het standpunt dat ze biedt veel meer vertelt dan wat we te weten komen via haar feitelijke beweringen.Ga naar eind21 Volgens Ankersmit is het hierin dat de werkelijke historische kennis zit: in representaties die door hun origineel standpunt een reikwijdte tot stand brengen die verder reikt dan de door iedereen gekende feiten. Zo kan de historische kennis immers verder evolueren en blijven we niet steken bij steeds dezelfde feiten.Ga naar eind22 Nu kan het zijn dat een breed corpus van teksten met behulp van eenzelfde narratieve strategie eenzelfde standpunt deelt over bijvoorbeeld een individuele pathologie. Dan moeten we besluiten dat dit de gangbare manier is om over deze individuele pathologie te verhalen in het toenmalige bredere culturele discours. Toch gebeurt het ook dat in een tekst door middel van een bepaalde narratieve strategie een origineel standpunt wordt geformuleerd over een individuele pathologie. Door zijn originaliteit zal zo'n vernieuwend standpunt onze beschikbare kennis over die individuele pathologie uitbreiden. De vertellers van Schoppenboer en van een tweede casestudy uit het corpus die in deze bijdrage wordt onderzocht, namelijk ‘Geregtelijk-zielkundig verslag betreffende den van poging tot moord verdachten M... K... B...’ van Ramaer, kiezen ervoor om te focussen op een zeer specifiek deel van de ziektegeschiedenis van de pathologische personen. In deze twee teksten lassen de vertellers de ruimte in voor specifiek pathologisch gedrag dat ook kan optreden bij morele krankzinnigheid. Ramaer heeft het meer bepaald over een zedelijke krankzinnigheid die zich ontwikkelt tot een ‘folie raisonnante’ en tot een achtervolgingswaan: De moeder der schoonzuster van den beklaagde zeide in haar verhoor door den R.C: ‘bij zijn zonderling karakter openbaarde zich steeds eene verregaande slim- en sluwheid,’ en nu lezen wij van de zedelijk-krankzinnigen bij tardieu 2), ‘ils ne sont pas dépourvus d'intelligence, parfois même ils semblent sur quelques points doués de facultés supérieures,’ [...] | |
[pagina 96]
| |
Met dit verklaren en vergoelijken van handelingen, die blijkbaar dwaas of verkeerd zijn, neemt de zedelijke krankzinnigheid eene nieuwe gedaante aan, die met den naam van redenerende krankzinnigheid (folie raisonnante) onderscheiden is; [...] Hoe zeer dit van toepassing op den beklaagde is, blijkt uit zijne vergoelijking der dwaze en verkeerde handelingen door hem begaan [...].Ga naar eind23 In Schoppenboer hebben we een gelijkaardige situatie. Jan tracht herhaaldelijk zijn gedrag tegenover zijn neef te rationaliseren: Toen werd hij eensklaps als razend, toen sloeg hij met zijn vuisten op de tafels dat de glazen ervan dansten; en vloekend, en schreeuwend, met vlammende ogen, ontlastte hij zich in hun midden van al zijn opgekropte wee. Het was de vooraf gekende en onophoudelijk opnieuw vertelde geschiedenis; explicaties en nog explicaties, zonder einde, gevolgd van razende uitroepingen en vragen: ‘Ik vraag u, nondedzju! is het geen schande dat ik mijn leven lang gezwoegd zou hebben om die twee laffe, smerige luiaards rijk te maken? Ik vraag u, is het geen schande dat zij zouden de baas komen spelen in mijn eigen huis? Ik vraag u, is het geen schande dat ik dag en nacht onder mijn ogen hun walgelijke, smerige streken moet zien en horen?’Ga naar eind25 Tijdens een kaartspelletje in een van de beruchte cafés van de Zijstraat is er bedrog in het spel. Deze keer is Jan door de boeven uitgekozen als slachtoffer. Jans reactie op het bedrog is overdreven, waardoor de boeven de spot met hem drijven en hem spottend ‘schoppenboer’ noemen. Jan voelt zich geviseerd, vertrekt als een paranoïcus huiswaarts, geplaagd door de gedachte dat iedereen zich deze spotnaam nog lang zal herinneren: Nog nooit had hij, zó sterk als nu, de walg van zichzelf en de walg van het leven gevoeld. De tranen kwamen in zijn ogen, en steeds dieper boog hij het hoofd, opdat de voorbijgangers de ontsteltenis op zijn gelaat niet zouden zien. | |
[pagina 97]
| |
Maar wás dat dan zó sterk zichtbaar, dat zoveel mensen, [zo kwam het hem tenminste voor] hem voortdurend stonden na te kijken?Ga naar eind26 | |
[pagina 98]
| |
De andere wetenschappelijke teksten wijken hiervan af. Ze kunnen wat dit aspect van de morele kranzinnigheid betreft geen origineel standpunt bieden doordat ze, in tegenstelling tot de andere twee, helemaal niet ingaan op de mogelijkheid van een dergelijk bijkomend pathologisch gedrag. We kunnen dus het volgende besluiten: binnen het corpus van acht thematisch analoge ziektegeschiedenissen zijn er twee teksten die via een specifieke focus een origineel standpunt over insania moralis innemen en zo onze kennis van dit ziektebeeld uitdagen. Schoppenboer onderscheidt zich voorts van Ramaers tekst door nog een ander origineel standpunt op het gebied van morele krankzinnigheid te creëren. Aan de hand van erlebte Rede laat Schoppenboer namelijk de lezer zien dat een pathologisch geval met een groot moreel defect zich ook bewust kan zijn van zijn pathologie. Een voorbeeld: Hij keerde in zichzelf terug, pogend zichzelf objectief te ontleden en te beoordelen, zoals hij 't met een vreemdeling zou doen. En, vol schaamte, vol berouw erkende hij zijn ongemotiveerd wangedrag. Wat had zijn neef hem toch misdaan, dat hij hem zo vreselijk haatte? 't Is waar, hij had hem zijn lief ontnomen, maar die meid was toch niet zijn vrouw, en evenmin als Pol zelf had hij rechten over haar te doen gelden. Trouwens, hoe kon de jongeling het weten, dat ze de zijne was? Neen, neen, hij was niet goed, niet rechtvaardig geweest. Hij had zich blindelings door kwade instincten laten meeslepen, zich blindelings overgegeven aan de boosaardige, onberedeneerde haat, die zijn neef, van den beginne af, hem inboezemde. Dát was het, niets anders dan dát. Hij kon hem niet uitstaan, en hij wist niet te zeggen waarom dat zo was.Ga naar eind28 Zo'n narratieve strategie komt enkel voor in de verhalende tekst; de wetenschappelijke teksten bieden die mogelijkheid niet. | |
BesluitHet narrativisme vormde in deze bijdrage de inspiratie voor de analyse van de referentiële waarde in Schoppenboer en zijn wetenschappelijke tegenhangers: hoe verruimen deze historische teksten onze kennis over morele krankzinnigheid? Zo zijn er de feitelijke beweringen die als enige de onmiddellijke link leggen met het verleden, zonder hulp van narrativiteit, en die een eerste niveau van referentiële waarde vormen. Een tweede niveau van referentiële waarde wordt bereikt wanneer ofwel een grote groep van teksten door middel van eenzelfde narrativiteit een standpunt deelt over insania moralis, ofwel wanneer één tekst (of een kleine groep van teksten) ten opzichte van de andere, opnieuw dankzij een specifieke narrativiteit, een uniek, origineel standpunt over zedelijke krankzinnigheid creëert. In het eerste geval gaat het om een verwerking van zedelijke krankzinnigheid | |
[pagina 99]
| |
aan de hand van narratieve strategieën die aan het einde van de negentiende eeuw gangbaar was in het bredere culturele debat. In het tweede geval wordt door middel van originele narratieve strategieën het toenmalige debat over insania moralis een stap verder gezet. Welk niveau het belangrijkste is, hangt af van waaraan het meeste waarde wordt toegekend: aan de directe link met het verleden of aan de verruiming van onze beschikbare kennis door een origineel standpunt. Als narrativist hecht Ankersmit het meeste belang aan dat laatste, omdat het de historische discussie voortzet.Ga naar eind29 In elk geval is het zo dat uit de analyse van Schoppenboer is gebleken dat literaire teksten net dankzij hun narrativiteit een hoge mate van referentiële waarde kunnen hebben op verschillende niveaus. De fictionaliteit van literatuur, zeker van naturalistische literatuur, die een hoog werkelijkheidsgehalte claimt, zit dan niet langer in het ontbreken van referentiële waarde, tenminste niet zoals dat begrip wordt ingevuld door het narrativisme. De analyse van Schoppenboer en van de wetenschappelijke gevalsstudies van insania moralis aan de hand van het narrativisme noopt met andere woorden tot een herziening van het begrip fictionaliteit. |
|